Het duurde meer dan een jaar voor ik deze week een blog publiceerde over de oorlog in Gaza. Dat was niet dat ik nooit op het idee was gekomen, of niets te schrijven had. Wat gebeurde hield me intensief bezig, iedere dag opnieuw. Meermalen ben ik begonnen, soms kwamen er lappen tekst die geen betoog wilden worden, soms kwam er überhaupt niets, nooit vond ik het resultaat de volgende dag nog goed genoeg voor publicatie. Op mijn harde schijf bevindt zich een heel regiment aan onvoltooide documenten met de meest onnavolgbare namen – het type namen dat zich vormt als je snel, zonder nadenken en met zo min mogelijk handelingen opslaat (‘het duurde meer dan een jaar.docx’). Veel gespin, weinig wol. Resultaat: tumbleweed.
Tegenstrijdige affiniteiten
Wat mij tegenhield was dat wat gebeurde bij mij nogal tegenstrijdige affiniteiten losmaakte die zich niet makkelijk in een krachtig getikt stukje bijeen lieten brengen. Ik was, zoals iedereen, geschokt door de overval van Hamas, door het zinloze bloedvergieten en de gruwelijke beelden van mensen die nietsontziend werden aangevallen, verminkt, en vernederd.
Wat me extra aangreep was dat ik voor mijn ogen meende te zien gebeuren waar mijn eigen familie op Java, in de laatste maanden van 1945, middenin had gezeten. In de familie werd weinig gesproken over de Indonesische revolutie, maar iedereen die op dat moment op Java was is minstens indirect getuige geweest van extreem geweld, en een aantal heeft het nooit meer na kunnen vertellen. Het meest extreme verhaal dat ik (nu) ken is dat van Miene Engelenburg-de Quilettes, een nicht van mijn grootvader, die op het platteland niet ver van Malang zomaar opeens thuis werd overvallen door een groep pemuda, samen met zes van haar kinderen werd gedood en getjingtjangd (hele verhaal hier).
7 oktober 2023 vond plaats op een andere plek, en in een andere tijd, maar het deed bij mij een luide alarmbel rinkelen. Dát hadden ze dus meegemaakt. Zo was het geweest. Die gedachte sloeg me extra in het gezicht, en hard ook, en dat stuurde mijn denken.
Radeloosheid
Zoals velen was ik vervolgens kapot van de Israëlische reactie. De nietsontziendheid van het geweld, de enorme hoeveelheden burgerslachtoffers, het schijnbaar doelbewust bombarderen van ziekenhuizen, universiteiten en bestuursinfrastructuur maakten me radeloos, en nog radelozer werd ik door de manier waarop ieder protest daartegen al bij voorbaat gedelegitimeerd en gemarginaliseerd werd – met grote steun van het bevoegd gezag, ook op universiteiten.
Terwijl we in Nederland in 2022 nog met schaamrood op de kaken hadden vastgesteld hoeveel extreem geweld door onze staat ontketend was in reactie op de Indonesische revolutie, keek onze regering nu zwijgend toe hoe een bevriende natie in reactie op misschien wel vergelijkbaar geweld nog véél verder doorsloeg naar de kant van de duisternis. Ik kon dat niet rijmen, behalve als ik invulde dat onze staat nog steeds niet écht begrepen heeft wat Nederlanders tussen 1945 en 1949 in de Indonesische Archipel hebben aangericht.
Ik begreep ook niet hoe gerenommeerde schrijvers als Simon Sebag Montefiore konden betogen dat dit niets met kolonialisme en imperialisme te maken had: ik zag precies dezelfde dynamiek als in de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog – en in meerdere dekolonisatie-conflicten die in de decennia daarop volgden. Misschien werden deze auteurs gesterkt in hun overtuiging doordat ze zelf niet dachten vanuit een familieverleden in de koloniale wereld – maar dat privilege had ik niet. Zag ik daardoor dingen die er niet waren, of waren de Europeanen die dit vonden juist daardoor te beperkt in hun blik? De vraag verwarde me, en mijn antwoord liet zich niet simpel vatten in een stukje van 1000 woorden.
Ontheemd in permanente tijdelijkheid
Maar het hardst trof mij het volle besef van de manier waarop de last van de ontheemding 75 jaar later nog altijd drukt op Palestijnse gemeenschappen in Gaza, en de manier waarop dat aspect van het conflict structureel buiten beschouwing werd gelaten. Ook voor mijzelf was dat iets dat ik voor 2023 rationeel wel wist, maar niet altijd even actief meedroeg in mijn denken. Dat werd anders door wat ik zag gebeuren in Gaza, en met name in het nu vrijwel volledig verwoeste Jabalia, waar de inwoners al sinds 1948 in permanente tijdelijkheid ontheemd waren.
Als ik zie hoe diep de sporen zijn die de naoorlogse ontheemding in mijn familie heeft getrokken, en hoe die doorwerken tot op de dag van vandaag, hoewel wij in vrijheid en relatieve welvaart leven aan de andere kant van de wereld – dan kan ik niet anders dan me identificeren met families die niet alleen destijds ontheemd zijn geraakt, maar bovendien sindsdien nooit ergens definitief konden landen, vlakbij de plek wonen van waar hun voorouders verdreven zijn, en daardoor bijna zelf kunnen zien hoe die ingenomen is door anderen, die er in veel grotere welvaart leven.
Dat betekent niet dat ik warme gevoelens of begrip koester voor radicalisering en geweld. Het betekent wel dat het me dit jaar extra opvalt dat deze kant van de medaille geen onderdeel lijkt te zijn van het gesprek dat we in Nederland en Europa voeren. Ook dat, Simon Sebag Montefiore, is overigens een aperte parallel met Europees koloniaal discours: de ervaringen van bruine mensen wegen niet of nauwelijks mee in het heersende witte narratief.
De banaliteit van ‘het debat’
Wat ik zag gebeuren maakte van alles los, en ik kon niets schrijven zonder dat erin te betrekken, maar het voelde tegelijkertijd potsierlijk om dat wel te doen – linksom zou ik het leed van mijn familie misbruiken voor… ja, voor wat eigenlijk? Het morele gelijk van de dag? Een paar complimentjes van deze en gene? Rechtsom zou ik, voor dezelfde nobele redenen, het leed van 2023 bagatelliseren door het te koppelen aan een persoonlijke familiegeschiedenis uit een toch echt steeds grijzer wordend verleden.
Alle pogingen iets te schrijven liepen uiteindelijk stuk op deze twijfel – ook omdat ik vond dat ik als academicus, juist vanwege de gelaagdheid van mijn eigen perspectief, met iets moest komen dat ruimte bood aan mensen die, binnen de grenzen van de menselijkheid, een andere positie in dit conflict hebben dan ikzelf heb.
Ik vond het onethisch en onverantwoord iets te schrijven waarmee ik alleen de eigen parochie zou kunnen bereiken – er werden al veel te veel van dat soort stukken geschreven, ook door collega-academici (gisteren nog een heel NRC-stuk van Jessica Roitman zonder enige opening voor mensen die er net wat anders in staan dan zijzelf doet).
Ik vond en vind het niet onze taak, als academici, om eenvoud te promoten, en ons eigen superieure gelijk te etaleren. Het is onze taak om, juist omdat er in Nederland meerdere perspectieven op dit conflict zijn die zichzelf als volledig logisch en consistent beschouwen, onze twijfels en overwegingen te laten zien, en om te laten zien wat onze gedachten drijft, en waar voor ons de intellectuele frictie zit.
Intellectuele frictie
Mijn persoonlijke intellectuele frictie zit, begrijp ik nu, niet bij het geweld – geweld is in zekere zin makkelijk, want geweld is altijd slecht en moet altijd zo snel mogelijk stoppen, en de verantwoordelijken moeten altijd zo passend mogelijk worden gestraft.
Voor mij zit de frictie bij de mate waarin het ene narratief in Nederland makkelijker de ruimte krijgt dan het andere, en bij de mate waarin diepgeworteld, maar impliciet eurocentrisme en oriëntalisme die disbalans legitimeren – en hoe dat vervolgens ertoe leidt dat extreem geweld wordt gedoogd, en de gevolgen ervan worden toegedekt.
Het is vanuit mijn achtergrond niet verrassend dat juist daar voor mij de frictie zit – ik groeide op met een familiegeschiedenis die geen heldere verbinding had met het historische verhaal dat ik op school leerde – maar precies om die reden kostte het tijd voor ik de woorden vond waarmee ik kon zeggen wat op mijn lippen lag.
De kracht van twijfel
Ik ben ervan overtuigd dat we het gesprek over deze oorlog in Nederland als academici niet verder brengen door geharnaste betogen zonder ruimte voor twijfel, hoewel die makkelijker zijn om te schrijven, en meer aandacht trekken. Uiteindelijk is die aandacht vooral genoegdoening op korte termijn – goed voor de persoonlijke kudos, maar slecht voor de samenleving en voor de wetenschap. Als we als academici de samenleving iets willen brengen dat er nu te weinig is, laten we dan voorop gaan in het etaleren van onze beperkingen, twijfels, overwegingen en kwetsbaarheden.
We moeten, vind ik, als academici laten zien dat we allemaal een positionaliteit hebben die niet universeel is maar particulier, dat we allemaal heel goed weten dat er andere perspectieven dan het onze bestaan, dat de meestan daarvan niet ridicuul maar in ieder geval deels respectabel zijn, en dat wij weten dat we allemaal gevormd zijn door dat wat we zelf meedragen, en anderen – politici, journalisten, de bredere samenleving – uitnodigen tot zelfreflectie op de beperkingen van hun eigen perspectief.
Miko Flohr, 15/11/2024