Academici, Israël en Gaza – een persoonlijke reflectie

Het duurde meer dan een jaar voor ik deze week een blog publiceerde over de oorlog in Gaza. Dat was niet dat ik nooit op het idee was gekomen, of niets te schrijven had. Wat gebeurde hield me intensief bezig, iedere dag opnieuw. Meermalen ben ik begonnen, soms kwamen er lappen tekst die geen betoog wilden worden, soms kwam er überhaupt niets, nooit vond ik het resultaat de volgende dag nog goed genoeg voor publicatie. Op mijn harde schijf bevindt zich een heel regiment aan onvoltooide documenten met de meest onnavolgbare namen – het type namen dat zich vormt als je snel, zonder nadenken en met zo min mogelijk handelingen opslaat (‘het duurde meer dan een jaar.docx’). Veel gespin, weinig wol. Resultaat: tumbleweed.

Tumbleweed
Tumbleweed.

Tegenstrijdige affiniteiten

Wat mij tegenhield was dat wat gebeurde bij mij nogal tegenstrijdige affiniteiten losmaakte die zich niet makkelijk in een krachtig getikt stukje bijeen lieten brengen. Ik was, zoals iedereen, geschokt door de overval van Hamas, door het zinloze bloedvergieten en de gruwelijke beelden van mensen die nietsontziend werden aangevallen, verminkt, en vernederd.

Wat me extra aangreep was dat ik voor mijn ogen meende te zien gebeuren waar mijn eigen familie op Java, in de laatste maanden van 1945, middenin had gezeten. In de familie werd weinig gesproken over de Indonesische revolutie, maar iedereen die op dat moment op Java was is minstens indirect getuige geweest van extreem geweld, en een aantal heeft het nooit meer na kunnen vertellen. Het meest extreme verhaal dat ik (nu) ken is dat van Miene Engelenburg-de Quilettes, een nicht van mijn grootvader, die op het platteland niet ver van Malang zomaar opeens thuis werd overvallen door een groep pemuda, samen met zes van haar kinderen werd gedood en getjingtjangd (hele verhaal hier).

7 oktober 2023 vond plaats op een andere plek, en in een andere tijd, maar het deed bij mij een luide alarmbel rinkelen. Dát hadden ze dus meegemaakt. Zo was het geweest. Die gedachte sloeg me extra in het gezicht, en hard ook, en dat stuurde mijn denken.

Radeloosheid

Zoals velen was ik vervolgens kapot van de Israëlische reactie. De nietsontziendheid van het geweld, de enorme hoeveelheden burgerslachtoffers, het schijnbaar doelbewust bombarderen van ziekenhuizen, universiteiten en bestuursinfrastructuur maakten me radeloos, en nog radelozer werd ik door de manier waarop ieder protest daartegen al bij voorbaat gedelegitimeerd en gemarginaliseerd werd – met grote steun van het bevoegd gezag, ook op universiteiten.

Terwijl we in Nederland in 2022 nog met schaamrood op de kaken hadden vastgesteld hoeveel extreem geweld door onze staat ontketend was in reactie op de Indonesische revolutie, keek onze regering nu zwijgend toe hoe een bevriende natie in reactie op misschien wel vergelijkbaar geweld nog véél verder doorsloeg naar de kant van de duisternis. Ik kon dat niet rijmen, behalve als ik invulde dat onze staat nog steeds niet écht begrepen heeft wat Nederlanders tussen 1945 en 1949 in de Indonesische Archipel hebben aangericht.

Ik begreep ook niet hoe gerenommeerde schrijvers als Simon Sebag Montefiore konden betogen dat dit niets met kolonialisme en imperialisme te maken had: ik zag precies dezelfde dynamiek als in de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog – en in meerdere dekolonisatie-conflicten die in de decennia daarop volgden. Misschien werden deze auteurs gesterkt in hun overtuiging doordat ze zelf niet dachten vanuit een familieverleden in de koloniale wereld – maar dat privilege had ik niet. Zag ik daardoor dingen die er niet waren, of waren de Europeanen die dit vonden juist daardoor te beperkt in hun blik? De vraag verwarde me, en mijn antwoord liet zich niet simpel vatten in een stukje van 1000 woorden.

Ontheemd in permanente tijdelijkheid

Maar het hardst trof mij het volle besef van de manier waarop de last van de ontheemding 75 jaar later nog altijd drukt op Palestijnse gemeenschappen in Gaza, en de manier waarop dat aspect van het conflict structureel buiten beschouwing werd gelaten. Ook voor mijzelf was dat iets dat ik voor 2023 rationeel wel wist, maar niet altijd even actief meedroeg in mijn denken. Dat werd anders door wat ik zag gebeuren in Gaza, en met name in het nu vrijwel volledig verwoeste Jabalia, waar de inwoners al sinds 1948 in permanente tijdelijkheid ontheemd waren.

Als ik zie hoe diep de sporen zijn die de naoorlogse ontheemding in mijn familie heeft getrokken, en hoe die doorwerken tot op de dag van vandaag, hoewel wij in vrijheid en relatieve welvaart leven aan de andere kant van de wereld – dan kan ik niet anders dan me identificeren met families die niet alleen destijds ontheemd zijn geraakt, maar bovendien sindsdien nooit ergens definitief konden landen, vlakbij de plek wonen van waar hun voorouders verdreven zijn, en daardoor bijna zelf kunnen zien hoe die ingenomen is door anderen, die er in veel grotere welvaart leven.

Dat betekent niet dat ik warme gevoelens of begrip koester voor radicalisering en geweld. Het betekent wel dat het me dit jaar extra opvalt dat deze kant van de medaille geen onderdeel lijkt te zijn van het gesprek dat we in Nederland en Europa voeren. Ook dat, Simon Sebag Montefiore, is overigens een aperte parallel met Europees koloniaal discours: de ervaringen van bruine mensen wegen niet of nauwelijks mee in het heersende witte narratief.

De banaliteit van ‘het debat’

Wat ik zag gebeuren maakte van alles los, en ik kon niets schrijven zonder dat erin te betrekken, maar het voelde tegelijkertijd potsierlijk om dat wel te doen – linksom zou ik het leed van mijn familie misbruiken voor… ja, voor wat eigenlijk? Het morele gelijk van de dag? Een paar complimentjes van deze en gene? Rechtsom zou ik, voor dezelfde nobele redenen, het leed van 2023 bagatelliseren door het te koppelen aan een persoonlijke familiegeschiedenis uit een toch echt steeds grijzer wordend verleden.

Alle pogingen iets te schrijven liepen uiteindelijk stuk op deze twijfel – ook omdat ik vond dat ik als academicus, juist vanwege de gelaagdheid van mijn eigen perspectief, met iets moest komen dat ruimte bood aan mensen die, binnen de grenzen van de menselijkheid, een andere positie in dit conflict hebben dan ikzelf heb.

Ik vond het onethisch en onverantwoord iets te schrijven waarmee ik alleen de eigen parochie zou kunnen bereiken – er werden al veel te veel van dat soort stukken geschreven, ook door collega-academici (gisteren nog een heel NRC-stuk van Jessica Roitman zonder enige opening voor mensen die er net wat anders in staan dan zijzelf doet).

Ik vond en vind het niet onze taak, als academici, om eenvoud te promoten, en ons eigen superieure gelijk te etaleren. Het is onze taak om, juist omdat er in Nederland meerdere perspectieven op dit conflict zijn die zichzelf als volledig logisch en consistent beschouwen, onze twijfels en overwegingen te laten zien, en om te laten zien wat onze gedachten drijft, en waar voor ons de intellectuele frictie zit.

Intellectuele frictie

Mijn persoonlijke intellectuele frictie zit, begrijp ik nu, niet bij het geweld – geweld is in zekere zin makkelijk, want geweld is altijd slecht en moet altijd zo snel mogelijk stoppen, en de verantwoordelijken moeten altijd zo passend mogelijk worden gestraft.

Voor mij zit de frictie bij de mate waarin het ene narratief in Nederland makkelijker de ruimte krijgt dan het andere, en bij de mate waarin diepgeworteld, maar impliciet eurocentrisme en oriëntalisme die disbalans legitimeren – en hoe dat vervolgens ertoe leidt dat extreem geweld wordt gedoogd, en de gevolgen ervan worden toegedekt.

Het is vanuit mijn achtergrond niet verrassend dat juist daar voor mij de frictie zit – ik groeide op met een familiegeschiedenis die geen heldere verbinding had met het historische verhaal dat ik op school leerde – maar precies om die reden kostte het tijd voor ik de woorden vond waarmee ik kon zeggen wat op mijn lippen lag.

De kracht van twijfel

Ik ben ervan overtuigd dat we het gesprek over deze oorlog in Nederland als academici niet verder brengen door geharnaste betogen zonder ruimte voor twijfel, hoewel die makkelijker zijn om te schrijven, en meer aandacht trekken. Uiteindelijk is die aandacht vooral genoegdoening op korte termijn – goed voor de persoonlijke kudos, maar slecht voor de samenleving en voor de wetenschap. Als we als academici de samenleving iets willen brengen dat er nu te weinig is, laten we dan voorop gaan in het etaleren van onze beperkingen, twijfels, overwegingen en kwetsbaarheden.

We moeten, vind ik, als academici laten zien dat we allemaal een positionaliteit hebben die niet universeel is maar particulier, dat we allemaal heel goed weten dat er andere perspectieven dan het onze bestaan, dat de meestan daarvan niet ridicuul maar in ieder geval deels respectabel zijn, en dat wij weten dat we allemaal gevormd zijn door dat wat we zelf meedragen, en anderen – politici, journalisten, de bredere samenleving – uitnodigen tot zelfreflectie op de beperkingen van hun eigen perspectief.

Miko Flohr, 15/11/2024

Historisch trauma en antisemitisme

De staatssecretaris, die naar ‘de islamitische jongeren’ wijst en zegt dat ‘ze voor een heel groot deel onze normen niet onderschrijven’. De minister-president, die spreekt van een ‘integratieprobleem’ dat om ‘een krachtige aanpak’ vraagt. De partijleider, ex-minister, die afgeeft op ‘linkse partijen die betwisten dat er een integratieprobleem is’. De christendemocratische fractievoorzitter, die niet aarzelt en de onlusten Amsterdam schijnbaar schaamteloos en doelbewust, koppelt aan de meest duistere periode uit de geschiedenis van het Europese continent. De machtigste politicus van het land denkt de gemoederen tot bedaren te brengen met een oproep de verantwoordelijken het land uit te zetten. Meerderen schrijven wat er gebeurde zonder voorbehoud toe aan ‘antisemitisme’. Ik heb het allemaal met verbijstering gelezen. De eenzijdigheid is onverkwikkelijk. Waar zijn ze mee bezig?

Dertien Maanden  

Dertien maanden duurt de oorlog in Gaza al. Dertien maanden van grof geweld, uithongering, ontheemding, dood en verderf. Dertien maanden waarin rechtse politici en journalisten in Nederland voortdurend hebben geprobeerd om ieder protest tegen het extreme geweld van Netanyahu te smoren, verdacht te maken, te verbieden.

Dertien maanden waarin er geen dag voorbij ging of Nederlanders met een migratieachtergrond werden van antisemitisme beschuldigd als ze wezen op de enorme hoeveelheden onschuldige doden in Gaza of als ze het in woord opnamen voor de vrijheid van Palestijnen. Dertien maanden waarin grote groepen Nederlanders tot vreemden werden gemaakt in hun eigen land – omdat ze niet het leidende Europese narratief over de oorlog in Israël wensten te onderschrijven, en ook nog eens wortels hadden buiten Europa – ‘Dan ga je toch lekker zelf in Gaza wonen’.

Historisch Trauma

Het historische trauma van de Holocaust is diepgeworteld in de Nederlandse samenleving. Dat is volkomen begrijpelijk, en dat moet nog heel lang zo blijven. Maar historisch trauma kan óók een spiegel worden die vooral de eigen verdriet, pijn en schaamte weerkaatst, en die daarmee ook je blik op de realiteit beperkt. Het collectieve trauma van de Holocaust maakt dat de Nakba – de verdrijving van de Arabieren uit Palestina in 1948 – buiten het gezichtsveld ligt van veel Europeanen.

De massale ontheemding van de Palestijnen, die tot op de dag van vandaag voortduurt en een allesbepalende stempel drukt op het Midden Oosten, is niet meer dan een voetnoot in het in Nederland dominante verhaal van de onstaansgeschiedenis van Israël. Teveel Nederlanders zijn daardoor niet in staat of hebben nooit geprobeerd het verdriet en de pijn te zien van de families die destijds ontheemd zijn geraakt, en sindsdien door  omstandigheden nooit meer hun plek hebben gevonden.

Dit is waar het mis gaat: voor groepen Nederlanders met een migratieachtergrond is juist de Nakba het leidende trauma in deze tachtigjarige oorlog – het onrecht van 1948, dat niet alleen nooit is rechtgezet, maar bovendien nog steeds aan alle kanten ontkend, gebagatelliseerd, en gemarginaliseerd wordt. Voor sommigen is dat omdat ze uit families komen die van oudsher een culturele affiniteit hebben met de Palestijnen. Voor anderen, zoals ik, is dat omdat ze wortels hebben in de Nederlandse koloniale wereld, en een persoonlijk geschiedbeeld meedragen dat sterker getekend is door imperialisme, dekolonisatie en ontheemding dan door de holocaust – historische krachten waarmee het conflict tussen Israëli’s en Palestijnen ten diepste vergroeid is geraakt.

Nederlanderschap op gelijke voet

Het ene geschiedbeeld is niet beter of vollediger dan het andere – ze zijn allebei onvolledig, en met die onvolledigheid brengen ze beide schade toe aan onze samenleving – maar in de politieke dynamiek van de afgelopen dagen was het ene geschiedbeeld volledig normatief, en kreeg het andere geen plek. Daardoor werd een interpretatie gegeven aan de rellen die gekleurd en onjuist was – en werd een grote groep Nederlanders voor wie het Israëlische geweld in Gaza zeer pijnlijk en ontwrichtend is botweg weggezet als ‘slecht geïntegreerd’. Moreel Nederlanderschap blijft, voor mensen van kleur, altijd iets voorlopigs, dat je zomaar ontnomen kan worden als je je niet naar de vigerende norm voegt.

Dit kan zo niet doorgaan. Om op gelijke voet samen te kunnen leven, moeten we elkaars historische trauma willen zien – en niet alleen dat van de ander, maar óók dat van onszelf. In onze collectieve benadering van het conflict tussen Israëli’s en Palestijnen moet er niet langer vooral plaats zijn voor het Europese trauma van de Holocaust, maar een net zo centrale plek komen voor de Nakba en de Palestijnse ontheemding, voor de mate waarin die nu nog doorwerken in het Midden-Oosten, en voor de manier waarop die bepalend is voor het denken van veel Nederlanders met wortels buiten Europa.

Dat is niet alleen omdat wij, Nederlanders met een migratieachtergrond, er recht op hebben dat ons perspectief gelijkwaardig meeweegt in het publieke gesprek – maar óók omdat iedereen in Nederland zich ervan bewust moet zijn dat het leidende Europese perspectief op de geschiedenis van de twintigste eeuw vooral dat is: een Europees perspectief, dat er van buiten Europa bezien vaak erg beperkt uit ziet.

Miko Flohr, 13/11/2024

Nog even iets over racisme, discriminatie en raciale ongelijkheid

Het was in mijn basisschooltijd, maar het beeld staat me nog precies voor de geest. Het gebeurde op een doodnormale ochtend toen ik nietsvermoedend bij school aankwam. Wat is blijven hangen was niet alleen dat ik zomaar opeens door een ander kind ‘pindapindapoepchinees’ werd genoemd, maar ook dat het vervolgens nadrukkelijk het idee was dat ik daar niet boos over werd. Een incident. Een ongelukkig toeval, want: ‘sommige kinderen begrijpen dat niet.’

We zijn meer dan dertig jaar verder, en er zijn redenen waarom ik dit nooit vergeten ben. Inmiddels werk ik als docent met een expliciet Indisch-Nederlandse identiteit aan een Nederlandse universiteit, en deze week is dat rapport verschenen, over (Zuid-)Oost-Aziatische Nederlanders en discriminatie. En in dat rapport staat dat veel Nederlanders met wortels in Zuid-Oost-Azië en een Aziatische naam enof uiterlijk te maken hebben met discriminatie, beschimpingen naar hun hoofd geslingerd krijgen, onwillekeurig als anders worden gezien, over het hoofd worden gezien, benadeeld worden bij sollicitaties.

Ik heb het rapport gelezen, en ik was volstrekt niet verrast. Natuurlijk was ik niet verrast. Veel was direct herkenbaar, zeker ook de uitgeschreven ervaringen van Indonesische Nederlanders die in het rapport staan. Het rakelde ook nogal wat op. Kleine incidenten, waarover ik meestal zweeg omdat buitenshuis toch niemand om mij heen het zou begrijpen, als ik het zelf al niet in verwarring bagatelliseerde. Een groot incident, waarover ik schreef toen ik zo lang gezwegen had over mijn ervaringen door de jaren heen dat vrijwel niemand begreep waar mijn verhaal opeens vandaan kwam.

Wat het me doet? Aan de ene kant lucht het me op dat nu duidelijk is vastgesteld dat mensen zoals ik inderdaad met enige regelmaat de dingen tegenkomen die ik al mijn hele leven meen tegen te komen. Ik ben dus, zo kan vastgesteld worden, echtniet gekke Henkie. En ik ben, helaas, maar toch niet onbelangrijk, niet alleen. Het maakt de incidenten en excessen niet leuker, maar het geeft wel een context, en daarmee een structuur, en dat helpt. Verdikkeme, zie je nou wel!

Aan de andere kant stemt het me ook treurig. Het stemt me treurig dat het gesprek hierover zo moeilijk – zo niet onmogelijk is. Ik heb gesproken, en wat gebeurde er? Het leidde tot onbegrip. Er werd gezwegen. Het onderwerp werd uit de weg gegaan. De raciale component werd gebagatelliseerd. Ikzelf bleef weliswaar ‘gewoon’ welkom in de kringen waar het gebeurt – maar mijn raciale verhaal? Dat mag buiten blijven.   

Misschien dat dit rapport het iets makkelijker maakt voor de mensen om te begrijpen dat raciale discriminatie – daadwerkelijk, vermeend, vermoed, of mogelijk – voor mensen met mijn Indo-Europese uiterlijk van jongs af aan een intensief geleefde en beleefde realiteit is die overal doorwerkt. Een realiteit, ook, die per saldo niet gunstig uitpakt – alleen al omdat het voortdurend vragen oproept, en dus tijd kost, en emotionele en intellectuele energie: wat gebeurt hier nu weer? Het zet je op een afstand, en op een achterstand – en iedere keer een klein beetje meer.

Dat cumulatieve effect van akkefietjes zie ik als een belangrijke reden waarom ik op straat veel meer mensen zie die op mij lijken dan binnen de muren van de universiteit waar ik werk – en ook dat is een intensief beleefde realiteit, die veel van mijn collega’s niet zien, maar ik iedere dag opnieuw aan den lijve ervaar – en anderen, zo weet ik nu, met mij. Want er was één groep academici die destijds wél reageerde op mijn verhaal: collega’s van kleur die precies herkenden wat met mij gebeurd was.

Je kan vinden dat al die academische discussies van tegenwoordig niet zo geracialiseerd moeten worden en dat ‘woke’ een groot probleem is voor de academische vrijheid – maar raciale ongelijkheid is geen uitvinding van ‘woke’. Het is voor academici van kleur een dagelijks gegeven, en de tradities en structuren die het in stand houden draaien nog steeds op volle toeren. De academie is nog steeds vrijwel volledig wit in denken en doen.

Het is dus fijn dat nu officieel, academisch vast staat dat we geen spoken zien, maar toch overheerst bij mij de terughoudendheid. Ik ben de afgelopen jaren niet optimistischer geworden dat we onze collega’s er eenvoudig van zullen kunnen overtuigen dat raciale ongelijkheid niet alleen ons probleem is – maar ook het hunne.

Miko Flohr, 22/03/2024

Urban Heterogeneity and Technological Innovation in the Roman Empire (2023)

How are we to understand technological innovation in the Roman Empire? In which way did the Roman Empire transform or even enhance (ongoing) processes of technological innovation in the ancient Mediterranean? This article explores the relation between imperial hegemony, social heterogeneity, and technological change. The abundance of archaeological and epigraphic evidence makes it possible to both reconstruct a historical geography of urban heterogeneity on the global scale, and to explore its impact at the level of individual regions and cities. This article argues that urban heterogeneity became unequally distributed over the Roman Empire, peaking in the core of the empire in central Italy. Emerging heterogeneity created ideal circumstances for technological innovation, and several key innovations from the Roman period can not only be associated with these extremely heterogeneous micro-regions, but also seem to be facilitated by their very heterogeneity. This perspective adds a new dimension to debates about technological innovation in the Roman Empire that moves beyond the opposition between optimists and pessimists that has long dominated scholarship.

Bibliographical details

Type

Article in peer-reviewed journal, 2023. Publication of a June 2022 conference on Urban Heterogeneity in Copenhagen, where I gave an invited talk.

Reference

Flohr, M. (2023). ‘Urban Heterogeneity and Technological Innovation in the Roman Empire’. Journal of Urban Archaeology 8: 127–145.

Open Access

The chapter was published in open access (doi: http://dx.doi.org/10.1484/J.JUA.5.135662).

Miko Flohr, 22/12/2023

“En wij dan?” Het dekolonisatieonderzoek en de postkoloniale ontheemden (2023)

Foto: Beeldbank NIMH

Ruim twee maanden na de presentatie van het samenvattende rapport van het NIOD-onderzoek naar de dekolonisatieoorlog in Indonesië organiseerde de Tweede Kamer op 30 mei 2022 een rondetafelgesprek waarin aan organisaties van belangengroepen gevraagd werd te reageren op het rapport en daarover met Kamerleden in gesprek te gaan. De vertegenwoordigers van Indische en Molukse organisaties waren die dag eensgezind in hun boodschap: deze postkoloniale migrantengroepen, wier families zonder uitzondering hard geraakt waren door het dekolonisatieproces, voelden zich in het rapport nogal over het hoofd gezien. Namens de stichting Pelita, die opkomt voor de belangen van Nederlanders met een (familie)verleden in Indië, verwoordde Rocky Tuhuteru het als volgt: ‘er is een groot gevoel van miskenning, niet alleen in de Molukse gemeenschap maar zeker ook, als ik dat zo namens hen mag zeggen, in de Nederlands-Indische gemeenschap en in de totokgemeenschap’. 

Wat gebeurde hier? Waarom waren vertegenwoordigers van een aantal groepen die in het dekolonisatieproces een centrale rol hadden gespeeld collectief zo ontevreden over dit enorme onderzoek, waar kosten noch moeite gespaard waren om de dekolonisatieoorlog van zoveel mogelijk zijden te belichten? In dit artikel wil ik proberen deze tegengeluiden inzichtelijk te maken, en betoog ik dat meer gedaan had kunnen worden om te anticiperen op de noden van deze groepen postkoloniale ontheemden, die door deze periode in sterke mate persoonlijk gevormd zijn. In dat kader is het allereerst belangrijk goed te begrijpen hoe de dekolonisatieoorlog en de jaren hierna eruitzagen vanuit het perspectief van de mensen die in Nederlands-Indië waren geboren, getogen en geworteld, maar uiteindelijk geen deel zouden worden van Indonesië. De jaren die volgden op de Indonesische onafhankelijkheidsverklaring van 17 augustus 1945 waren voor al deze mensen onoverzichtelijk, chaotisch, en soms erg angstig, en voor velen stond de uiteindelijke uitkomst – een definitief vertrek uit de Indonesische archipel – volstrekt niet op voorhand vast. Dit maakt dat deze jaren voor de nakomelingen van deze mensen van existentiële betekenis zijn: antwoorden op vragen over waarom zij bestaan, waarom zij Nederlander zijn, en hoe zij zichzelf verhouden tot het Nederlandse koloniale verleden, hangen deels af van hun interpretatie van de gebeurtenissen in deze periode. Lees verder.

Bibliographical details

Type

Article in journal, 2023. Written at the request of the editors. Part of ‘discussiedossier ‘dekolonisatie’.

Reference

Flohr, M. (2023). ‘”En wij dan?” Het dekolonisatieonderzoek en de postkoloniale ontheemden’. Tijdschrift voor Geschiedenis 136.3: 263–270.

Open Access

The article was published in open access (DOI: 10.5117/TvG2023.3.007.FLOH).

Miko Flohr, 18/12/2023

Prosperity and Inequality: Imperial Hegemony and Neighbourhood Formation in the Cities of Roman Italy (2023)

What did emerging imperial hegemony do to urban communities in Roman Italy, and how does it shape the Roman cities we know so well? Urban landscapes in Late Republican Roman Italy came to accommodate increasing levels of socioeconomic inequality, and this profoundly changed the ways in which urban communities functioned. This chapter explores what that meant for processes of neighbourhood formation. Starting from the idea that inequality can be physically expressed through urban housing stocks, the paper analyses the impact of the increasing wealth inequality brought about by Roman hegemonic prosperity at the micro-level. It starts by identifying the mechanisms of urban development through which inequality could accumulate in urban space, and then proceeds to analyse the actual developments in Roman Italy, contrasting the nature of neighbourhood formation in mid-Republican Italy with that in Late Republican Italy.

The chapter argues that, in the decades that followed the Roman conquest of large parts of the Mediterranean, cities at the heart of Rome’s imperial network increasingly developed urban landscapes defined by inequality, and that this had immediate consequences for the ways in which these quarters could function in everyday practice, entrenching socioeconomic distinction and hierarchy permanently in the urban landscape. However, it is also clear that this did not work out in the same way in every city: in some places, such as Pompeii, inequality became much more strongly pronounced in an earlier period than in other cities (e.g. Norba, Ostia, Paestum, Herculaneum).

Bibliographical details

Type

Chapter in edited volume, 2023. Publication of a November 2021 conference on Neighbourhoods in Kiel, where I gave an invited talk.

Reference

Flohr, M. (2023). ‘Prosperity and inequality: imperial hegemony and neighbourhood formation in the cities of Roman Italy’, in A. Haug, A. Hielscher and A.-L. Krüger (eds), Neighbourhoods and City Quarters in Antiquity. Design and Experience. Berlin: De Gruyter, 157–173.

Open Access

The chapter was published in open access through De Gruyter (doi: 10.1515/9783111248097-010).

Miko Flohr,

Backpay

Drie weken na de geboorte van hun tweede kind werden mijn grootouders ruw gescheiden. De Japanners waren in aantocht, en eind januari 1942 vertrok mijn oma met mijn oudste twee tantes halsoverkop van Palembang naar Java – twee weken voor de oorlog uit. Mijn opa bleef achter. Ik weet niet of hij dat zelf wilde, maar hij had weinig keus: sinds de aanval op Pearl Harbor was hij, als dienstplichtige, gemobiliseerd en werd met zijn eenheid geacht de BPM raffinaderij van Pladjoe te verdedigen of, indien nodig, onklaar te maken.

Het werd natuurlijk dat laatste, want het KNIL was geen serieuze partij voor het Japanse leger, en de afloop is bekend: het KNIL capituleerde, en gelegerde eenheden werden krijgsgevangen gemaakt. Uiteindelijk belande mijn opa in Fukuoka, waar hij slavenarbeid verrichte in de mijnen tot de dag waarop Japan capituleerde. Krijgsgevangene omdat hij – door de koloniale gezagvoerders gedwongen – vocht in een strijd die niet te winnen was.

Nooit meer de oude

Het zou tot december 1945 duren voordat mijn opa zijn vrouw en kinderen terug zou zien – in Balikpapan, waar mijn grootvader – vers uit het kamp – op het punt stond om op nieuw (gedwongen) onder de wapenen te worden gebracht: begin 1946 liep hij patrouilles rondom Watampone, op Sulawesi, later zat hij in Makassar – gedwongen medeplichtig aan de amechtige pogingen van de Nederlandse staat een onafhankelijk land opnieuw te koloniseren. Pas ver in 1947 mocht hij terug naar huis, of wat daar nog van over was.

Mijn opa werd na de oorlog nooit meer de man die hij daarvoor was. Hij heeft de last van die jaren de rest van zijn leven met zich meegesleept. Mijn tantes, mijn oom, mijn vader – ze hebben niet de vader gehad die ze hadden kunnen hebben als mijn opa niet door het Nederlandse koloniale gezag onder de wapenen was gebracht. Het is zijn koloniale dienstplicht geweest die aan de basis stond van wat hem, zijn broers, en vele anderen in de oorlog is overkomen, en van het trauma dat zij vervolgens meesleepten.

Als een baksteen

De Nederlandse staat heeft mijn opa nadat de oorlogen verloren waren bot gezegd als een baksteen laten vallen. Het was na de onafhankelijkheid nadrukkelijk niet de bedoeling dat mensen als hij naar Nederland zouden komen: Indonesië was, zo vond men in Holland, een veel betere plek voor al die ‘Oosters georiënteerde’ Indo-Europeanen, en of ze niet beter voor het Indonesische staatsburgerschap zouden kiezen. Toen ze uiteindelijk, in 1954, dan toch maar naar Nederland gingen – het water stond hen aan de lippen – bleken alle diploma’s uit de kolonie ongeldig, duurde het jaren voordat er een huis was, en was er voor het trauma van de oorlogen in Azië geen plek in het land waar iedereen in het verzet had gezeten.

Maar het meest schofterige was dit: de Nederlandse staat zei doodleuk tegen mijn opa en alle mannen die met hem in Japan hadden gezeten (of in Birma), dat ze konden fluiten naar de soldij van de 41 maanden dat ze krijgsgevangene waren geweest. Natuurlijk hadden ze recht op het geld, zei de dominee, maar, zo sprak de koopman, helaas was de instantie die dat geld zou moeten uitkeren – Nederlands-Indië – failliet, en waren de schulden overgenomen door Indonesië, dus of ze wellicht even met Jakarta wilden bellen?

Hoorzitting Tweede Kamer (1979)

Genegeerd, gemarginaliseerd, gebagatelliseerd

Mij opa stierf in 1983 toen hij 69 was, en ik bijna zes. Zou hij ouder geworden wanneer hij minder getraumatiseerd uit de oorlog was gekomen, en Nederland, in woord en daad, had erkend waarmee hij door het koloniale gezag was opgezadeld? Je mag zo niet denken, maar ik heb het me vaak afgevraagd, en eigenlijk denk ik dat ik ook wel een antwoord weet. Wat ik in ieder geval zeker weet is dit: de pijn van de manier waarop mijn opa geschoffeerd is wordt nog altijd daadwerkelijk gevoeld door zijn kinderen – inmiddels zelf op leeftijd – en door veel, heel veel andere Indische Nederlanders en Molukkers van wie familieleden door toedoen van de koloniale staat beschadigd zijn geraakt, en vervolgens door de Nederlandse overheid zijn genegeerd, gemarginaliseerd en gebagatelliseerd.

Er zijn nog steeds Nederlandse families met een koloniaal verleden die teren op het geld dat in Indië door uitbuiting werd verdiend – maar Indische Nederlanders en Molukkers raakten na de oorlog alles wat ze hadden kwijt, de plek waar ze geworteld waren incluis. Sinds de jaren vijftig vragen deze mensen om hun soldij. Jaar in jaar uit. Al die jaren heeft de Nederlandse staat zo min mogelijk voor ze gedaan, rustig wachtend tot iedereen die er zelf bij was dood is – en dat gaat door tot op de dag van vandaag, met deze keer de wonderlijke gelegenheidsargumentatie dat geen geld het gedane onrecht nog kan goedmaken. Dus ik begrijp die woede op de publieke tribune van de tweede kamer afgelopen week heel goed. Die woede was volkomen terecht. Het is een schande.

Miko Flohr, 25/05/2023

Indisch zwijgen en postkoloniale amnesie

Je kan veel van mijn Indische familie zeggen, maar gezwegen hebben ze niet.

Althans, dat dacht ik. Wij waren niet zo’n familie, toch?

In zekere zin had ik gelijk: het verleden was niet begraven. Opa heeft gesproken en geschreven. Oma heeft geschreven, en gesproken, tot op hoge leeftijd. Hun kinderen hebben gesproken, en verhalen doorgegeven aan hun kinderen, en anno 2023 – eenentachtig jaar en iets meer dan een maand nadat voor mijn grootouders en hun gezin alles anders werd – spreken we er misschien wel meer over dan ooit.

En toch heb ik er veel te lang veel te weinig van begrepen. Het verleden was niet begraven. Het was wel bedekt. Er werd niet gezwegen, maar wat er allemaal niet besproken werd – ik had geen idee. Ik miste het historische kader om zelfs maar te begrijpen wat ik niet wist.

  • Dat er zoiets bestond als helleboten, en dat opa met zo’n transport van Singapore naar Japan werd versleept.
  • Dat het konvooi onderweg gebombardeerd werd door de Amerikanen, en dat één van de schepen toen zonk.
  • Dat oma haar moeder en een zus verloor in het kamp, en dat de graven al waren geruimd toen ze zich rond 1990 eindelijk een bezoek aan haar geboorteland permitteerde.
  • Dat ze op zoek ging, maar ze niet vond. Ik vond haar correspondentie in het Nationale archief, met hetzelfde handschrift dat op zoveel verjaardagskaarten stond.
  • Dat wat we kamp noemden voor mijn opa eigenlijk dwangarbeid was, en de facto slavernij. Dat de Flohrs na de oorlog niet gerepatrieerd zijn, zoals men dat wel noemt, maar ontheemd zijn geraakt.
  • Dat ze in het land dat zich hun ‘vaderland’ noemde te maken kregen met onbegrip en racisme, meerdere generaties lang.

Ieder jaar begrijp ik het een beetje beter. Indisch zwijgen, denk ik nu, is een term die de verantwoordelijkheid voor mijn vragen legt bij mijn grootouders en hun kinderen. Ten onrechte. Het is bizar dat ik kon opgroeien in een land dat feitelijk deed alsof Nederlands Indië nooit had bestaan, en dat mij geen enkel historisch kader aanreikte om het verhaal van mijn familie te kunnen begrijpen. Indisch zwijgen is, eigenlijk, Nederlandse postkoloniale amnesie.

Bij de paneldiscussie ‘Van zwijgzaamheid geen sprake’, naar aanleiding van de documentaire ‘Indisch Zwijgen’ van Sven Peetoom en Juliette Dominicus. Amsterdam, SPUI 25, 23 februari 2023. Videoregistratie.

Miko Flohr, 23/02/2023

Naar Italië ga je natuurlijk met de trein

Ik kom, als archeoloog, al vijfentwintig jaar in Italië, en sinds ik in 1999 als student voor het eerst met de trein naar Rome ging heb ik eigenlijk bijna altijd per trein gereisd – vanuit Nijmegen, vanuit Oxford, en nu vanuit Leiden. Slechts een enkele keer heb ik het vliegtuig genomen. Dat is deels omdat ik een hekel heb aan vliegen, deels omdat ik om ideologische redenen liever niet vlieg, maar deels omdat de reis mij dierbaar is geworden. Tegenwoordig is het nog snel ook: in 1999 gingen we nog met de Eurocity door het Rijndal naar München, en kostte het stuk tussen Milaan en Napels nog negen (!) uur. Zonder nachttrein was de reis ondoenlijk. De hogesnelheidslijnen in Duitsland (na 2002) en met name Italië (na 2005), en de Gotthard-basistunnel in Zwitserland (2016) hebben echter veel veranderd: je kan nu vrij eenvoudig in één dag (zonder overnachting) in Rome komen – dat was in 1999 volstrekt ondenkbaar. De treinen zijn ook iets comfortabeler geworden.

Onderweg vanuit Innsbruck naar de Brennerpas (december 2022)

Route

De meest gebruikelijke route van Nederland naar Centraal- en Zuid-Italië loopt door Duitsland langs de Rijn via Basel en Milaan. Alternatieven – soms goedkoper, soms sneller – gaan via München en de Brennerpas naar Bologna of via Parijs – Lyon – Turijn en dan Milaan. Voor de route naar het zuiden is de hogesnelheidslijn Milaan – Bologna – Florence – Rome – Napels – Salerno eigenlijk onmisbaar, maar vanaf Bologna kun je ook met de trein langs de Adriatische kust naar Bari en Lecce. De treinreis is lang, maar beslist niet misselijk. Het stuk door de Alpen is ronduit spectaculair, en ook het stuk door Toscane is de moeite meer dan waard.

Basics

Er zijn op dit moment (januari 2023) vier manieren om per trein naar Italië te reizen:

  • Nachttrein eerst: ’s avonds vertrekken vanuit Nederland, en dan de volgende middag of avond aankomen. Je neemt dan de nachttrein naar München en Innsbruck en stapt daar over richting Bologna. Van daar kun je dan nog tot in de punt van de laars komen als je wil. In Rome ben je dan rond zes uur ’s avonds.
  • Nachttrein laatst: ’s ochtends vertrekken vanuit Nederland, de volgende ochtend aankomen. Rond 11 uur vertrekken in Utrecht, en je neemt dan ‘s avonds de nachttrein vanuit München – je bent dan om negen uur ’s ochtends in Rome.
  • Onderweg overnachten – bijvoorbeeld in Como of Milaan als je snel doorreist, of in combinatie met optie 1: Verona, Bologna of Firenze – als je wat meer tijd hebt. Je neemt dan uiterlijk om 11:00 de trein vanuit Utrecht.
  • Een dagreis: ’s ochtends heel vroeg vertrekken vanuit Nederland, ’s avonds laat aankomen. Dit is goed mogelijk, maar Rome is op dit moment de maximaal haalbare bestemming (al ben ik via Parijs ook wel eens in Salerno geraakt). Je vertrekt om 8:30 vanaf Utrecht met de directe trein naar Basel, en bent dan iets na 22:30 in Rome (er is nog een back-up trein voor als het mis gaat, dan ben je er om 23:49).

Plannen en boeken

Ik gebruik eigenlijk altijd de reisplanner van bahn.de. Die is beter dan de op Nederland gerichte reisplanner van NS International. Verder is het belangrijk strategisch te boeken. Dat wil zeggen: ruim op tijd, en op de juiste plek. Dit vergt wat speurwerk, maar er zijn wel wat algemene richtlijnen:

  • Je kan reguliere dagtreinen meestal boeken vanaf 90 dagen van tevoren, en hoe eerder je boekt, hoe goedkoper het is. Voor nachttreinen kun je soms langer vooruit boeken.
  • Voor dagtreinen tussen Nederland en Duitsland, Zwitserland en Oostenrijk boek je via bahn.de – de Super Sparpreis Europa is goud waard. Incidenteel is eerste klas zelfs goedkoper dan tweede klas. De app is overigens ook goed en maakt het mogelijk om papierloos te reizen.
  • Voor alle treinen in Italië boek je via Trenitalia of Italo. Ik reis zelf altijd met Le Frecce en niet met Italo, maar die treinen komen natuurlijk ook aan op hun bestemming. Ook Trenitalia (en ongetwijfeld ook Italo) heeft een app.
  • Voor nachttreinen via Oostenrijk en voor de Eurocity tussen München / Innsbruck en Bologna boek je bij de ÖBB. Je kan laatsgenoemde ook boeken via Trenitalia, maar dat is duurder.
  • Voor treinen in Frankrijk of van Frankrijk naar Italië boek je via OUI SNCF (evt. Trenitalia voor directe treinen vanuit Frankrijk naar Turijn of Milaan). Deze optie gebruik ik zelf alleen voor snelheid – ik vind de Franse treinen niet comfortabel en ze zijn bovendien duur.
  • NS International speelt eigenlijk geen grote rol in mijn bestaan: alleen voor de Thalys en voor de NJ naar Innsbruck boekte ik weleens via NS International.

Hopelijk wordt dit snel beter, maar op dit moment zijn de boekingssystemen nog niet goed op elkaar aangesloten (Hallo, EU). Je kan natuurlijk ook je treinreis laten boeken via een gespecialiseerd reisbureau, maar als je het in de vingers hebt kun je het vrij eenvoudig en snel zelf doen. Ook als je onderweg van vervoerder wisselt vervalt je kaartje overigens niet als je door vertraging een aansluiting mist.

Overige

  • Ieder reist op zijn eigen manier, dus je zal moeten uitvinden welke aanpak het beste werkt. Ik ben niet zo’n fan van de nachttrein, omdat ik slecht slaap in een coupé met vreemden, dus ik reis liever overdag. Dan maar om half vier ’s ochtends opstaan.
  • Boek zitplaatsen in treinen waar dat kan, ook als het niet verplicht is (bijvoorbeeld in de ICE in Duitsland). Kost weinig, scheelt een boel gedoe.
  • Heb een soort van eetplan en zorg dat je niet afhankelijk bent van wat aan boord te koop is, of van snelle perronaankopen. Zorg (uiteraard) dat je altijd voldoende drinken (water) bij hebt.
  • Ik probeer vaak ergens een pauze in te lassen van minstens 1,5 à 2 uur – om even te bewegen of wat te eten. Zeker voor de nachttrein is dat geen overbodige luxe. Zo heb ik vaak geluncht of een ommetje gelopen in Zürich of Basel, Belangrijker is dat je wanneer je wat ‘lucht’ in het schema hebt, niet de hele dag zit te stressen of je de volgende krappe aansluiting wel zal halen – dit geldt natuurlijk helemaal voor een nachttrein.
  • Plan op robuustheid: een verbinding met 2 of 3 overstappen die er iets langer over doet werkt beter dan een verbinding met zeven keer overstappen die je een uur eerder ter plekke brengt of waarmee je wel in één keer in Napels komt.
  • Als je per se met de laatst mogelijke trein in de avond wil reizen (ik heb dat geregeld gedaan), heb dan een plan B, en zorg dat je voldoende marge hebt om de overstap te halen.

Miko Flohr, 08/01/2023