Bente, blijf van mijn Nederlanderschap af

Er is deze week in de Tweede Kamer een motie aangenomen die voor mij echt alle perken te buiten gaat. Ik ben er eigenlijk, nog steeds, een beetje beduusd van. Hoe kan het dat we daadwerkelijk hier zijn beland? En hoe kan het dat een meerderheid in onze Tweede Kamer, NSC, SP, CDA en ChristenUnie inbegrepen, niet lijkt te begrijpen hoe fundamenteel fout het is wat deze motie stelt. Hoe kan het dat de opsteller, Bente Becker van de VVD, dit niet begrepen heeft?

Voor de duidelijkheid: het gaat, ook mij, niet primair om het plan – onderzoek doen naar culturele en religieuze opvattingen gebeurt al jaren, en daarbij wordt ook al jaren migratieachtergrond als één van de parameters meegenomen. Van mij hoeft dat niet, maar ik heb langzamerhand geaccepteerd dat deze witte samenleving het nou eenmaal relevant vindt om ‘mensen met een migratieachtergrond’ – een groep waartoe ikzelf volgens alle definities behoor – als categorie te analyseren. Ik vind het bijzonder lastig dat dat niet alleen gaat om de sociaaleconomische (achterstands)positie, maar ook over culturele opvattingen, maar zolang het gaat om regulier en periodiek onderzoek dat zich richt op de gehele bevolking van Nederland, kan ik er (een beetje) mee leven.

Maar generiek onderzoek was niet wat hier aan de orde was: de aangenomen motie spreekt over gericht onderzoek naar Nederlanders met migratieachtergrond en alleen Nederlanders met een migratieachtergrond. We worden daarmee dus als groep apart gezet van de rest van de samenleving: wij moeten op dit punt onderzocht worden, Nederlanders zonder migratieachtergrond hoeven op dit punt niet onderzocht te worden. De motie zelf spreekt keurig van het in kaart brengen van de dingen die goed gaan, en de dingen die niet goed gaan, maar uiteraard gaat het vooral om dat laatste – zo bleek ook uit de latere toelichting van de indiener zelf – en om de eeuwige wens dat mensen ‘met een migratieachtergrond’ doen wat van anderen nooit gevraagd wordt: ‘integreren’. Wij, zij. Binnen. Buiten. Ik vind het heel moeilijk.

Er zijn voor mij twee heel concrete pijnpunten. Ten eerste bedrijft de motie opzichtige symboolpolitiek: de gegevens waarom de motie vraagt worden allang verzameld. Daarmee gaat het er niet om iets wezenlijk te veranderen aan wetgeving of beleid, maar om een signaal af te geven over een bepaald onderwerp. In dit geval dus over ‘Nederlanders met een migratieachtergrond’, en over de problemen die deze groep mogelijk veroorzaakt. Dat stigmatiseert ons niet alleen, het misbruikt ons ook voor het scoren van een marginaal punt in het politieke schaakspel. Daar voel ik mij echt veel te goed voor. Ten tweede is de implicatie dat genoemde problemen alleen een probleem zijn als ze optreden bij Nederlanders met een migratieachtergrond, en niet bij Nederlanders zonder migratieachtergrond. De in de motie genoemde ‘gesloten religieuze gemeenschappen’ moeten wél onderzocht worden als het gaat om ‘Nederlanders met een migratieachtergrond’, maar niet als het gaat om conservatieve gemeenschappen van autochtone Nederlanders. Dat is meten met twee maten op etnische gronden – ik zal daar geen beladen termen voor gebruiken, maar de lezer kan zelf invullen wat hier mis gaat.

Ik ga het even heel scherp formuleren: ik kan geen volwaardig Nederlander zijn als onze tweede kamer er zo’n onwelriekende puinhoop van maakt, en ik wens als Nederlands staatsburger niet categorisch apart gezet te worden van anderen in de samenleving, zeker niet door de staat, en al helemaal niet vanuit het idee dat ik zou behoren tot een groep waarin een probleem verscholen zit. Ik en met mij alle Nederlanders met een migratieachtergrond hebben het volste recht onbekommerd in dit land te mogen leven zonder door de overheid gedwongen te worden ons vragen te stellen over wie wij zijn, waar wij vandaan komen, hoe we ons verhouden tot het land waar wij leven en hoe dat land zich verhoudt tot ons. Wij, en overigens ook alle migranten die geen Nederlands staatsburger zijn, hebben er recht op verstoken te blijven van jullie diepgewortelde wantrouwen jegens mensen met wortels buiten Europa. Wij hebben er recht op niet door de staat tot ‘anders’ gemaakt te worden – er is al genoeg bias, marginalisatie en alledaags racisme in ons leven. Wij zijn jullie landgenoten, jullie buren, jullie collega’s. Laat ons verdikkeme met rust.

Ik meen ook begrepen te hebben dat ze in Nederland ooit, voor ik er geboren werd, plechtig hadden afgesproken dat ze dat soort dingen nooit meer zouden doen. Ik meen zelfs dat we nog steeds ieder jaar plechtig herdenken waarom die afspraak ook weer nodig was, en vervolgens vieren dat er destijds in ieder geval ook weer een einde aan gekomen was. En ik begrijp eerlijk gezegd niet zo goed waarom er zo weinigen in onze Tweede Kamer waren die tijdig begrepen welke fundamentele morele grens er met de tekst van deze motie overschreden werd. Het is alsof men daar nog altijd niet begrepen heeft dat het land mede geregeerd wordt door een partij die een groot aantal migrantengroepen het liefst morgen over de grens zet, zonder ironie en in volle ernst. Het is alsof er in sommige fracties te weinig mensen aan de knoppen zitten die weten hoe het is om met een niet-Europese migratieachtergrond, en bijbehorende uiterlijke kenmerken, in Nederland te wonen.

En ja, nu het kalf verdronken is, nu komen ze aankakken om de put te dempen. We horen van twee van de christelijke partijen dat ze het zo niet bedoeld hadden (1; 2); sommigen lijken eigenlijk een beetje spijt te hebben van hun stem, al zeggen ze dat net niet. Vooruit: beter ten halve gekeerd, dan ten hele gedwaald – maar het kan nóg beter: distantieer je van de motie. Laat zien dat het een fout was, dat die tekst wat jullie betreft nooit zo geformuleerd had mogen worden, en dat jullie óók staan voor het Nederlanderschap van Nederlanders met een migratieachtergrond. Dat maatschappelijke problemen, waar die er zijn, generiek onderzocht moeten worden en niet op basis van een niet ter zake doend maar wel zeer pijnlijk etnisch onderscheid. Misschien dat dan zélfs bij de VVD het kwartje valt.

Miko Flohr, 06/12/2024

Onwetendheid, onkunde of onwil? Nederlandse polarisatie en witte normativiteit

Pijnlijk om te zien vond ik het: de staatssecretaris, die in haar statement zo zorgvuldig ieder woord had gewogen, die heel nadrukkelijk niet sprak over ‘racisme’, maar over ‘polarisatie’ – en niemand die naar haar luisterde, omdat iedereen in de bubbel in trance was over de vraag of er nou sprake was van ‘racisme’ in het kabinet – een vraag die aangezwengeld werd vanuit het geruchtencircuit, en waarvan je op voorhand kon weten dat die door het kabinet never nooit bevestigend beantwoord zou worden. Nog pijnlijker werd het toen we het de dagen daarna niet hadden over de redenen waarom deze staatssecretaris het nodig had gevonden om af te treden, maar over de gevoelens van gekwetstheid van de witte dames en heren uit het kabinet die met zijn allen een gepolariseerde sfeer hadden gecreëerd die voor deze staatssecretaris onwerkbaar was – een polarisatie waarvan iedereen de afgelopen weken de publieke kant had kunnen zien.

Wat er wél gebeurd was

Die publieke kant loog er niet om. Er was een staatssecretaris die vol trots vertelde dat hij nog steeds achter de haat zaaiende uitspraak van Wilders over ‘minder Marokkanen’ stond. Er was een andere staatssecretaris, nota bene van een partij die zichzelf liberaal noemt, die stond te bazelen dat “islamitische jongeren voor een groot deel onze Nederlandse normen en waarden niet onderschrijven”. Er was een premier die zonder aarzelen voorstelde om wetgeving in te stellen waarbij Nederlanders met Turkse en Marokkaanse nationaliteit gedegradeerd zouden worden tot tweederangsburger die je eenvoudig het paspoort zou kunnen afnemen. Fractievoorzitters van drie van de vier coalitiepartijen gooiden naar hartenlust olie op het vuur. Los van wat er nou precies in de ministerraad werd gezegd, is het glashelder dat er rondom het kabinet een sfeer heerste die voor een Nederlander van Marokkaanse komaf nauwelijks werkbaar was.

Waar het wél over had moeten gaan

Dáár had het natuurlijk over moeten gaan, deze week – over hoe het kan dat (witte) (normatieve) Nederlanders zich klaarblijkelijk nog steeds niet realiseren dat ze een omgeving kunnen scheppen die voor iemand met een andere achtergrond bedreigend of zelfs onwerkbaar is, deels zonder dat ze er erg in hebben, deels omdat ze ervoor kiezen er geen acht op te slaan. Over hoe het kan dat, na zeventig jaar migratie uit Indonesië, Turkije, Marokko, Suriname en de Antillen, Nederlanders zonder migratieachtergrond nog steeds lijken te denken dat zij de enige relevante norm vertegenwoordigen in hun verschrikkelijk gave land, en dat die anderen zich maar gewoon een beetje moeten aanpassen. Over hoe het kan dat, op het moment dat iemand conclusies verbindt aan de voortdurende polarisatieparade en zich expliciet uitspreekt tegen wat iedereen kan zien, de discussie over dit reële probleem volledig gekaapt wordt door geharrewar over een niet gemaakt verwijt. Over hoe het kan dat een zindelijk gesprek over dit onderwerp in Nederland nog altijd onmogelijk lijkt. Waarom hebben Nederlanders zich, na al die jaren, niet wat beter erin verdiept, zodat we dit gesprek nou eindelijk eens wel kunnen voeren zonder al die schwalbes, dat gejammer, en die trillende witte hysterie?  

Wat er verdraaid werd

Ik kan niet de enige Nederlander van kleur zijn geweest die het patroon uit eigen ervaring herkende. Toen ik mij in 2021 uitsprak over wat het voor mij betekende om als Nederlandse academicus van kleur niet eerlijk behandeld te worden tijdens een sollicitatieprocedure voor een hoogleraarschap, heb ik ieder woord drie keer omgedraaid om zo precies mogelijk uit te leggen wat mij overkomen was, en waarom ik dat extreem problematisch vond – maar het werd door velen domweg gelezen als een klacht wegens ‘racisme’ – een woord dat ikzelf bewust niet gebruikt had – en dat was het dan. Ik meende mijn eigen drang tot precisie te herkennen in de woorden van Nora Achahbar – en ik zag dezelfde verkrampte verdraaiing van haar subtiel geformuleerde statement. Waarom kunnen we er in Nederland niet normaal over praten als het op dit vlak mis gaat? Waarom lukt dat niet?

Wat mij met afschuw vervulde

Daarnaast herkende ik ook de grote nadruk op het leed dat de situatie teweeg had gebracht bij de mensen wiens gedrag aan de kaak werd gesteld. De gemakzucht waarmee dat gebeurde vervulde mij met afschuw. Ik bedoel: dat het niet leuk is dat dit allemaal zo escaleert, no shit, Sherlock, maar wie zit er nou écht met de brokken? En denk je nou echt dat het lollig is om je in een positie te bevinden waarin je je gedwongen ziet een zo drastische stap te zetten, wetende dat onbegrip je deel zal zijn, en dat het enige dat je ermee wint een bare bones minumum aan peace of mind is? Denk je dat mensen van kleur die zich publiekelijk uitspreken tegen witte incompetentie denken wat makkelijke puntjes te scoren, of een beetje strategisch aandacht te trekken? Think twice. We zijn niet van Lotje getikt – maar soms is dit écht de enige manier om verder te kunnen in een land waar wit Nederlanderschap zonder migratieachtergrond de in steen gebeitelde norm lijkt te moeten zijn.

Wat het extra tergend maakte

De machtsongelijkheid maakte het gejammer extra tergend: de witte ministers en staatssecretarissen die zich hebben misdragen, zaten maandag allemaal nog samen op het pluche gekwetst te zijn, zonder dat iemand publiekelijk wenste te ontkennen dat er onverkwikkelijke dingen gezegd waren. Die staatssecretaris die hen met doordachte, waardige woorden aan had gesproken op hun gedrag zat thuis, zonder de steun van partijgenoten in het kabinet, of van het overgrote deel van de kamerfractie, en heeft via de pers bakken aan suggestieve verdachtmakingen over zich heen gekregen van anonieme ex-collega’s. Dat is hoe de verhoudingen liggen in Nederland als het over integratie gaat: je vecht tegen de bierkaai. Een deel kan niet beter, een deel wil niet beter, en een deel vindt per definitie dat je terug mot naar je eige land.

Wat zou moeten gebeuren

Wat gebeurde maakte mij boos en verdrietig. Ik weet soms niet meer zo goed hoe we er moeten komen, maar het zou mooi zijn als de mensen die oprecht menen dat iedereen hier gelijkwaardig is, en dat raciale ongelijkheid en discriminatie niet welig zouden mogen tieren, in staat zouden zijn korte metten te maken met die verkramping, die onwetendheid, die onbewuste desinteresse, en dat verdoemde zwijgen. Met geharnaste racisten praten is zinloos – ik heb wat beters te doen – maar mensen die vinden dat ze staan voor onze gedeelde kernwaarden mogen soms echt beter hun best doen te begrijpen dat zij niet zien, en niet in staat zijn om te zien, dat de raciale realiteit een stuk weerbarstiger is dan hun egalitaire ideaal, en dat zij daar zelf soms een andere rol in spelen dan zij denken en hopen. En het is niet alsof dit de eerste keer is dat iemand dit opschrijft.

Miko Flohr, 21/11/2024

Academici, Israël en Gaza – een persoonlijke reflectie

Het duurde meer dan een jaar voor ik deze week een blog publiceerde over de oorlog in Gaza. Dat was niet dat ik nooit op het idee was gekomen, of niets te schrijven had. Wat gebeurde hield me intensief bezig, iedere dag opnieuw. Meermalen ben ik begonnen, soms kwamen er lappen tekst die geen betoog wilden worden, soms kwam er überhaupt niets, nooit vond ik het resultaat de volgende dag nog goed genoeg voor publicatie. Op mijn harde schijf bevindt zich een heel regiment aan onvoltooide documenten met de meest onnavolgbare namen – het type namen dat zich vormt als je snel, zonder nadenken en met zo min mogelijk handelingen opslaat (‘het duurde meer dan een jaar.docx’). Veel gespin, weinig wol. Resultaat: tumbleweed.

Tumbleweed
Tumbleweed.

Tegenstrijdige affiniteiten

Wat mij tegenhield was dat wat gebeurde bij mij nogal tegenstrijdige affiniteiten losmaakte die zich niet makkelijk in een krachtig getikt stukje bijeen lieten brengen. Ik was, zoals iedereen, geschokt door de overval van Hamas, door het zinloze bloedvergieten en de gruwelijke beelden van mensen die nietsontziend werden aangevallen, verminkt, en vernederd.

Wat me extra aangreep was dat ik voor mijn ogen meende te zien gebeuren waar mijn eigen familie op Java, in de laatste maanden van 1945, middenin had gezeten. In de familie werd weinig gesproken over de Indonesische revolutie, maar iedereen die op dat moment op Java was is minstens indirect getuige geweest van extreem geweld, en een aantal heeft het nooit meer na kunnen vertellen. Het meest extreme verhaal dat ik (nu) ken is dat van Miene Engelenburg-de Quilettes, een nicht van mijn grootvader, die op het platteland niet ver van Malang zomaar opeens thuis werd overvallen door een groep pemuda, samen met zes van haar kinderen werd gedood en getjingtjangd (hele verhaal hier).

7 oktober 2023 vond plaats op een andere plek, en in een andere tijd, maar het deed bij mij een luide alarmbel rinkelen. Dát hadden ze dus meegemaakt. Zo was het geweest. Die gedachte sloeg me extra in het gezicht, en hard ook, en dat stuurde mijn denken.

Radeloosheid

Zoals velen was ik vervolgens kapot van de Israëlische reactie. De nietsontziendheid van het geweld, de enorme hoeveelheden burgerslachtoffers, het schijnbaar doelbewust bombarderen van ziekenhuizen, universiteiten en bestuursinfrastructuur maakten me radeloos, en nog radelozer werd ik door de manier waarop ieder protest daartegen al bij voorbaat gedelegitimeerd en gemarginaliseerd werd – met grote steun van het bevoegd gezag, ook op universiteiten.

Terwijl we in Nederland in 2022 nog met schaamrood op de kaken hadden vastgesteld hoeveel extreem geweld door onze staat ontketend was in reactie op de Indonesische revolutie, keek onze regering nu zwijgend toe hoe een bevriende natie in reactie op misschien wel vergelijkbaar geweld nog véél verder doorsloeg naar de kant van de duisternis. Ik kon dat niet rijmen, behalve als ik invulde dat onze staat nog steeds niet écht begrepen heeft wat Nederlanders tussen 1945 en 1949 in de Indonesische Archipel hebben aangericht.

Ik begreep ook niet hoe gerenommeerde schrijvers als Simon Sebag Montefiore konden betogen dat dit niets met kolonialisme en imperialisme te maken had: ik zag precies dezelfde dynamiek als in de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog – en in meerdere dekolonisatie-conflicten die in de decennia daarop volgden. Misschien werden deze auteurs gesterkt in hun overtuiging doordat ze zelf niet dachten vanuit een familieverleden in de koloniale wereld – maar dat privilege had ik niet. Zag ik daardoor dingen die er niet waren, of waren de Europeanen die dit vonden juist daardoor te beperkt in hun blik? De vraag verwarde me, en mijn antwoord liet zich niet simpel vatten in een stukje van 1000 woorden.

Ontheemd in permanente tijdelijkheid

Maar het hardst trof mij het volle besef van de manier waarop de last van de ontheemding 75 jaar later nog altijd drukt op Palestijnse gemeenschappen in Gaza, en de manier waarop dat aspect van het conflict structureel buiten beschouwing werd gelaten. Ook voor mijzelf was dat iets dat ik voor 2023 rationeel wel wist, maar niet altijd even actief meedroeg in mijn denken. Dat werd anders door wat ik zag gebeuren in Gaza, en met name in het nu vrijwel volledig verwoeste Jabalia, waar de inwoners al sinds 1948 in permanente tijdelijkheid ontheemd waren.

Als ik zie hoe diep de sporen zijn die de naoorlogse ontheemding in mijn familie heeft getrokken, en hoe die doorwerken tot op de dag van vandaag, hoewel wij in vrijheid en relatieve welvaart leven aan de andere kant van de wereld – dan kan ik niet anders dan me identificeren met families die niet alleen destijds ontheemd zijn geraakt, maar bovendien sindsdien nooit ergens definitief konden landen, vlakbij de plek wonen van waar hun voorouders verdreven zijn, en daardoor bijna zelf kunnen zien hoe die ingenomen is door anderen, die er in veel grotere welvaart leven.

Dat betekent niet dat ik warme gevoelens of begrip koester voor radicalisering en geweld. Het betekent wel dat het me dit jaar extra opvalt dat deze kant van de medaille geen onderdeel lijkt te zijn van het gesprek dat we in Nederland en Europa voeren. Ook dat, Simon Sebag Montefiore, is overigens een aperte parallel met Europees koloniaal discours: de ervaringen van bruine mensen wegen niet of nauwelijks mee in het heersende witte narratief.

De banaliteit van ‘het debat’

Wat ik zag gebeuren maakte van alles los, en ik kon niets schrijven zonder dat erin te betrekken, maar het voelde tegelijkertijd potsierlijk om dat wel te doen – linksom zou ik het leed van mijn familie misbruiken voor… ja, voor wat eigenlijk? Het morele gelijk van de dag? Een paar complimentjes van deze en gene? Rechtsom zou ik, voor dezelfde nobele redenen, het leed van 2023 bagatelliseren door het te koppelen aan een persoonlijke familiegeschiedenis uit een toch echt steeds grijzer wordend verleden.

Alle pogingen iets te schrijven liepen uiteindelijk stuk op deze twijfel – ook omdat ik vond dat ik als academicus, juist vanwege de gelaagdheid van mijn eigen perspectief, met iets moest komen dat ruimte bood aan mensen die, binnen de grenzen van de menselijkheid, een andere positie in dit conflict hebben dan ikzelf heb.

Ik vond het onethisch en onverantwoord iets te schrijven waarmee ik alleen de eigen parochie zou kunnen bereiken – er werden al veel te veel van dat soort stukken geschreven, ook door collega-academici (gisteren nog een heel NRC-stuk van Jessica Roitman zonder enige opening voor mensen die er net wat anders in staan dan zijzelf doet).

Ik vond en vind het niet onze taak, als academici, om eenvoud te promoten, en ons eigen superieure gelijk te etaleren. Het is onze taak om, juist omdat er in Nederland meerdere perspectieven op dit conflict zijn die zichzelf als volledig logisch en consistent beschouwen, onze twijfels en overwegingen te laten zien, en om te laten zien wat onze gedachten drijft, en waar voor ons de intellectuele frictie zit.

Intellectuele frictie

Mijn persoonlijke intellectuele frictie zit, begrijp ik nu, niet bij het geweld – geweld is in zekere zin makkelijk, want geweld is altijd slecht en moet altijd zo snel mogelijk stoppen, en de verantwoordelijken moeten altijd zo passend mogelijk worden gestraft.

Voor mij zit de frictie bij de mate waarin het ene narratief in Nederland makkelijker de ruimte krijgt dan het andere, en bij de mate waarin diepgeworteld, maar impliciet eurocentrisme en oriëntalisme die disbalans legitimeren – en hoe dat vervolgens ertoe leidt dat extreem geweld wordt gedoogd, en de gevolgen ervan worden toegedekt.

Het is vanuit mijn achtergrond niet verrassend dat juist daar voor mij de frictie zit – ik groeide op met een familiegeschiedenis die geen heldere verbinding had met het historische verhaal dat ik op school leerde – maar precies om die reden kostte het tijd voor ik de woorden vond waarmee ik kon zeggen wat op mijn lippen lag.

De kracht van twijfel

Ik ben ervan overtuigd dat we het gesprek over deze oorlog in Nederland als academici niet verder brengen door geharnaste betogen zonder ruimte voor twijfel, hoewel die makkelijker zijn om te schrijven, en meer aandacht trekken. Uiteindelijk is die aandacht vooral genoegdoening op korte termijn – goed voor de persoonlijke kudos, maar slecht voor de samenleving en voor de wetenschap. Als we als academici de samenleving iets willen brengen dat er nu te weinig is, laten we dan voorop gaan in het etaleren van onze beperkingen, twijfels, overwegingen en kwetsbaarheden.

We moeten, vind ik, als academici laten zien dat we allemaal een positionaliteit hebben die niet universeel is maar particulier, dat we allemaal heel goed weten dat er andere perspectieven dan het onze bestaan, dat de meestan daarvan niet ridicuul maar in ieder geval deels respectabel zijn, en dat wij weten dat we allemaal gevormd zijn door dat wat we zelf meedragen, en anderen – politici, journalisten, de bredere samenleving – uitnodigen tot zelfreflectie op de beperkingen van hun eigen perspectief.

Miko Flohr, 15/11/2024

Historisch trauma en antisemitisme

De staatssecretaris, die naar ‘de islamitische jongeren’ wijst en zegt dat ‘ze voor een heel groot deel onze normen niet onderschrijven’. De minister-president, die spreekt van een ‘integratieprobleem’ dat om ‘een krachtige aanpak’ vraagt. De partijleider, ex-minister, die afgeeft op ‘linkse partijen die betwisten dat er een integratieprobleem is’. De christendemocratische fractievoorzitter, die niet aarzelt en de onlusten Amsterdam schijnbaar schaamteloos en doelbewust, koppelt aan de meest duistere periode uit de geschiedenis van het Europese continent. De machtigste politicus van het land denkt de gemoederen tot bedaren te brengen met een oproep de verantwoordelijken het land uit te zetten. Meerderen schrijven wat er gebeurde zonder voorbehoud toe aan ‘antisemitisme’. Ik heb het allemaal met verbijstering gelezen. De eenzijdigheid is onverkwikkelijk. Waar zijn ze mee bezig?

Dertien Maanden  

Dertien maanden duurt de oorlog in Gaza al. Dertien maanden van grof geweld, uithongering, ontheemding, dood en verderf. Dertien maanden waarin rechtse politici en journalisten in Nederland voortdurend hebben geprobeerd om ieder protest tegen het extreme geweld van Netanyahu te smoren, verdacht te maken, te verbieden.

Dertien maanden waarin er geen dag voorbij ging of Nederlanders met een migratieachtergrond werden van antisemitisme beschuldigd als ze wezen op de enorme hoeveelheden onschuldige doden in Gaza of als ze het in woord opnamen voor de vrijheid van Palestijnen. Dertien maanden waarin grote groepen Nederlanders tot vreemden werden gemaakt in hun eigen land – omdat ze niet het leidende Europese narratief over de oorlog in Israël wensten te onderschrijven, en ook nog eens wortels hadden buiten Europa – ‘Dan ga je toch lekker zelf in Gaza wonen’.

Historisch Trauma

Het historische trauma van de Holocaust is diepgeworteld in de Nederlandse samenleving. Dat is volkomen begrijpelijk, en dat moet nog heel lang zo blijven. Maar historisch trauma kan óók een spiegel worden die vooral de eigen verdriet, pijn en schaamte weerkaatst, en die daarmee ook je blik op de realiteit beperkt. Het collectieve trauma van de Holocaust maakt dat de Nakba – de verdrijving van de Arabieren uit Palestina in 1948 – buiten het gezichtsveld ligt van veel Europeanen.

De massale ontheemding van de Palestijnen, die tot op de dag van vandaag voortduurt en een allesbepalende stempel drukt op het Midden Oosten, is niet meer dan een voetnoot in het in Nederland dominante verhaal van de onstaansgeschiedenis van Israël. Teveel Nederlanders zijn daardoor niet in staat of hebben nooit geprobeerd het verdriet en de pijn te zien van de families die destijds ontheemd zijn geraakt, en sindsdien door  omstandigheden nooit meer hun plek hebben gevonden.

Dit is waar het mis gaat: voor groepen Nederlanders met een migratieachtergrond is juist de Nakba het leidende trauma in deze tachtigjarige oorlog – het onrecht van 1948, dat niet alleen nooit is rechtgezet, maar bovendien nog steeds aan alle kanten ontkend, gebagatelliseerd, en gemarginaliseerd wordt. Voor sommigen is dat omdat ze uit families komen die van oudsher een culturele affiniteit hebben met de Palestijnen. Voor anderen, zoals ik, is dat omdat ze wortels hebben in de Nederlandse koloniale wereld, en een persoonlijk geschiedbeeld meedragen dat sterker getekend is door imperialisme, dekolonisatie en ontheemding dan door de holocaust – historische krachten waarmee het conflict tussen Israëli’s en Palestijnen ten diepste vergroeid is geraakt.

Nederlanderschap op gelijke voet

Het ene geschiedbeeld is niet beter of vollediger dan het andere – ze zijn allebei onvolledig, en met die onvolledigheid brengen ze beide schade toe aan onze samenleving – maar in de politieke dynamiek van de afgelopen dagen was het ene geschiedbeeld volledig normatief, en kreeg het andere geen plek. Daardoor werd een interpretatie gegeven aan de rellen die gekleurd en onjuist was – en werd een grote groep Nederlanders voor wie het Israëlische geweld in Gaza zeer pijnlijk en ontwrichtend is botweg weggezet als ‘slecht geïntegreerd’. Moreel Nederlanderschap blijft, voor mensen van kleur, altijd iets voorlopigs, dat je zomaar ontnomen kan worden als je je niet naar de vigerende norm voegt.

Dit kan zo niet doorgaan. Om op gelijke voet samen te kunnen leven, moeten we elkaars historische trauma willen zien – en niet alleen dat van de ander, maar óók dat van onszelf. In onze collectieve benadering van het conflict tussen Israëli’s en Palestijnen moet er niet langer vooral plaats zijn voor het Europese trauma van de Holocaust, maar een net zo centrale plek komen voor de Nakba en de Palestijnse ontheemding, voor de mate waarin die nu nog doorwerken in het Midden-Oosten, en voor de manier waarop die bepalend is voor het denken van veel Nederlanders met wortels buiten Europa.

Dat is niet alleen omdat wij, Nederlanders met een migratieachtergrond, er recht op hebben dat ons perspectief gelijkwaardig meeweegt in het publieke gesprek – maar óók omdat iedereen in Nederland zich ervan bewust moet zijn dat het leidende Europese perspectief op de geschiedenis van de twintigste eeuw vooral dat is: een Europees perspectief, dat er van buiten Europa bezien vaak erg beperkt uit ziet.

Miko Flohr, 13/11/2024

Nog even iets over racisme, discriminatie en raciale ongelijkheid

Het was in mijn basisschooltijd, maar het beeld staat me nog precies voor de geest. Het gebeurde op een doodnormale ochtend toen ik nietsvermoedend bij school aankwam. Wat is blijven hangen was niet alleen dat ik zomaar opeens door een ander kind ‘pindapindapoepchinees’ werd genoemd, maar ook dat het vervolgens nadrukkelijk het idee was dat ik daar niet boos over werd. Een incident. Een ongelukkig toeval, want: ‘sommige kinderen begrijpen dat niet.’

We zijn meer dan dertig jaar verder, en er zijn redenen waarom ik dit nooit vergeten ben. Inmiddels werk ik als docent met een expliciet Indisch-Nederlandse identiteit aan een Nederlandse universiteit, en deze week is dat rapport verschenen, over (Zuid-)Oost-Aziatische Nederlanders en discriminatie. En in dat rapport staat dat veel Nederlanders met wortels in Zuid-Oost-Azië en een Aziatische naam enof uiterlijk te maken hebben met discriminatie, beschimpingen naar hun hoofd geslingerd krijgen, onwillekeurig als anders worden gezien, over het hoofd worden gezien, benadeeld worden bij sollicitaties.

Ik heb het rapport gelezen, en ik was volstrekt niet verrast. Natuurlijk was ik niet verrast. Veel was direct herkenbaar, zeker ook de uitgeschreven ervaringen van Indonesische Nederlanders die in het rapport staan. Het rakelde ook nogal wat op. Kleine incidenten, waarover ik meestal zweeg omdat buitenshuis toch niemand om mij heen het zou begrijpen, als ik het zelf al niet in verwarring bagatelliseerde. Een groot incident, waarover ik schreef toen ik zo lang gezwegen had over mijn ervaringen door de jaren heen dat vrijwel niemand begreep waar mijn verhaal opeens vandaan kwam.

Wat het me doet? Aan de ene kant lucht het me op dat nu duidelijk is vastgesteld dat mensen zoals ik inderdaad met enige regelmaat de dingen tegenkomen die ik al mijn hele leven meen tegen te komen. Ik ben dus, zo kan vastgesteld worden, echtniet gekke Henkie. En ik ben, helaas, maar toch niet onbelangrijk, niet alleen. Het maakt de incidenten en excessen niet leuker, maar het geeft wel een context, en daarmee een structuur, en dat helpt. Verdikkeme, zie je nou wel!

Aan de andere kant stemt het me ook treurig. Het stemt me treurig dat het gesprek hierover zo moeilijk – zo niet onmogelijk is. Ik heb gesproken, en wat gebeurde er? Het leidde tot onbegrip. Er werd gezwegen. Het onderwerp werd uit de weg gegaan. De raciale component werd gebagatelliseerd. Ikzelf bleef weliswaar ‘gewoon’ welkom in de kringen waar het gebeurt – maar mijn raciale verhaal? Dat mag buiten blijven.   

Misschien dat dit rapport het iets makkelijker maakt voor de mensen om te begrijpen dat raciale discriminatie – daadwerkelijk, vermeend, vermoed, of mogelijk – voor mensen met mijn Indo-Europese uiterlijk van jongs af aan een intensief geleefde en beleefde realiteit is die overal doorwerkt. Een realiteit, ook, die per saldo niet gunstig uitpakt – alleen al omdat het voortdurend vragen oproept, en dus tijd kost, en emotionele en intellectuele energie: wat gebeurt hier nu weer? Het zet je op een afstand, en op een achterstand – en iedere keer een klein beetje meer.

Dat cumulatieve effect van akkefietjes zie ik als een belangrijke reden waarom ik op straat veel meer mensen zie die op mij lijken dan binnen de muren van de universiteit waar ik werk – en ook dat is een intensief beleefde realiteit, die veel van mijn collega’s niet zien, maar ik iedere dag opnieuw aan den lijve ervaar – en anderen, zo weet ik nu, met mij. Want er was één groep academici die destijds wél reageerde op mijn verhaal: collega’s van kleur die precies herkenden wat met mij gebeurd was.

Je kan vinden dat al die academische discussies van tegenwoordig niet zo geracialiseerd moeten worden en dat ‘woke’ een groot probleem is voor de academische vrijheid – maar raciale ongelijkheid is geen uitvinding van ‘woke’. Het is voor academici van kleur een dagelijks gegeven, en de tradities en structuren die het in stand houden draaien nog steeds op volle toeren. De academie is nog steeds vrijwel volledig wit in denken en doen.

Het is dus fijn dat nu officieel, academisch vast staat dat we geen spoken zien, maar toch overheerst bij mij de terughoudendheid. Ik ben de afgelopen jaren niet optimistischer geworden dat we onze collega’s er eenvoudig van zullen kunnen overtuigen dat raciale ongelijkheid niet alleen ons probleem is – maar ook het hunne.

Miko Flohr, 22/03/2024

Urban Heterogeneity and Technological Innovation in the Roman Empire (2023)

How are we to understand technological innovation in the Roman Empire? In which way did the Roman Empire transform or even enhance (ongoing) processes of technological innovation in the ancient Mediterranean? This article explores the relation between imperial hegemony, social heterogeneity, and technological change. The abundance of archaeological and epigraphic evidence makes it possible to both reconstruct a historical geography of urban heterogeneity on the global scale, and to explore its impact at the level of individual regions and cities. This article argues that urban heterogeneity became unequally distributed over the Roman Empire, peaking in the core of the empire in central Italy. Emerging heterogeneity created ideal circumstances for technological innovation, and several key innovations from the Roman period can not only be associated with these extremely heterogeneous micro-regions, but also seem to be facilitated by their very heterogeneity. This perspective adds a new dimension to debates about technological innovation in the Roman Empire that moves beyond the opposition between optimists and pessimists that has long dominated scholarship.

Bibliographical details

Type

Article in peer-reviewed journal, 2023. Publication of a June 2022 conference on Urban Heterogeneity in Copenhagen, where I gave an invited talk.

Reference

Flohr, M. (2023). ‘Urban Heterogeneity and Technological Innovation in the Roman Empire’. Journal of Urban Archaeology 8: 127–145.

Open Access

The chapter was published in open access (doi: http://dx.doi.org/10.1484/J.JUA.5.135662).

Miko Flohr, 22/12/2023

“En wij dan?” Het dekolonisatieonderzoek en de postkoloniale ontheemden (2023)

Foto: Beeldbank NIMH

Ruim twee maanden na de presentatie van het samenvattende rapport van het NIOD-onderzoek naar de dekolonisatieoorlog in Indonesië organiseerde de Tweede Kamer op 30 mei 2022 een rondetafelgesprek waarin aan organisaties van belangengroepen gevraagd werd te reageren op het rapport en daarover met Kamerleden in gesprek te gaan. De vertegenwoordigers van Indische en Molukse organisaties waren die dag eensgezind in hun boodschap: deze postkoloniale migrantengroepen, wier families zonder uitzondering hard geraakt waren door het dekolonisatieproces, voelden zich in het rapport nogal over het hoofd gezien. Namens de stichting Pelita, die opkomt voor de belangen van Nederlanders met een (familie)verleden in Indië, verwoordde Rocky Tuhuteru het als volgt: ‘er is een groot gevoel van miskenning, niet alleen in de Molukse gemeenschap maar zeker ook, als ik dat zo namens hen mag zeggen, in de Nederlands-Indische gemeenschap en in de totokgemeenschap’. 

Wat gebeurde hier? Waarom waren vertegenwoordigers van een aantal groepen die in het dekolonisatieproces een centrale rol hadden gespeeld collectief zo ontevreden over dit enorme onderzoek, waar kosten noch moeite gespaard waren om de dekolonisatieoorlog van zoveel mogelijk zijden te belichten? In dit artikel wil ik proberen deze tegengeluiden inzichtelijk te maken, en betoog ik dat meer gedaan had kunnen worden om te anticiperen op de noden van deze groepen postkoloniale ontheemden, die door deze periode in sterke mate persoonlijk gevormd zijn. In dat kader is het allereerst belangrijk goed te begrijpen hoe de dekolonisatieoorlog en de jaren hierna eruitzagen vanuit het perspectief van de mensen die in Nederlands-Indië waren geboren, getogen en geworteld, maar uiteindelijk geen deel zouden worden van Indonesië. De jaren die volgden op de Indonesische onafhankelijkheidsverklaring van 17 augustus 1945 waren voor al deze mensen onoverzichtelijk, chaotisch, en soms erg angstig, en voor velen stond de uiteindelijke uitkomst – een definitief vertrek uit de Indonesische archipel – volstrekt niet op voorhand vast. Dit maakt dat deze jaren voor de nakomelingen van deze mensen van existentiële betekenis zijn: antwoorden op vragen over waarom zij bestaan, waarom zij Nederlander zijn, en hoe zij zichzelf verhouden tot het Nederlandse koloniale verleden, hangen deels af van hun interpretatie van de gebeurtenissen in deze periode. Lees verder.

Bibliographical details

Type

Article in journal, 2023. Written at the request of the editors. Part of ‘discussiedossier ‘dekolonisatie’.

Reference

Flohr, M. (2023). ‘”En wij dan?” Het dekolonisatieonderzoek en de postkoloniale ontheemden’. Tijdschrift voor Geschiedenis 136.3: 263–270.

Open Access

The article was published in open access (DOI: 10.5117/TvG2023.3.007.FLOH).

Miko Flohr, 18/12/2023

Prosperity and Inequality: Imperial Hegemony and Neighbourhood Formation in the Cities of Roman Italy (2023)

What did emerging imperial hegemony do to urban communities in Roman Italy, and how does it shape the Roman cities we know so well? Urban landscapes in Late Republican Roman Italy came to accommodate increasing levels of socioeconomic inequality, and this profoundly changed the ways in which urban communities functioned. This chapter explores what that meant for processes of neighbourhood formation. Starting from the idea that inequality can be physically expressed through urban housing stocks, the paper analyses the impact of the increasing wealth inequality brought about by Roman hegemonic prosperity at the micro-level. It starts by identifying the mechanisms of urban development through which inequality could accumulate in urban space, and then proceeds to analyse the actual developments in Roman Italy, contrasting the nature of neighbourhood formation in mid-Republican Italy with that in Late Republican Italy.

The chapter argues that, in the decades that followed the Roman conquest of large parts of the Mediterranean, cities at the heart of Rome’s imperial network increasingly developed urban landscapes defined by inequality, and that this had immediate consequences for the ways in which these quarters could function in everyday practice, entrenching socioeconomic distinction and hierarchy permanently in the urban landscape. However, it is also clear that this did not work out in the same way in every city: in some places, such as Pompeii, inequality became much more strongly pronounced in an earlier period than in other cities (e.g. Norba, Ostia, Paestum, Herculaneum).

Bibliographical details

Type

Chapter in edited volume, 2023. Publication of a November 2021 conference on Neighbourhoods in Kiel, where I gave an invited talk.

Reference

Flohr, M. (2023). ‘Prosperity and inequality: imperial hegemony and neighbourhood formation in the cities of Roman Italy’, in A. Haug, A. Hielscher and A.-L. Krüger (eds), Neighbourhoods and City Quarters in Antiquity. Design and Experience. Berlin: De Gruyter, 157–173.

Open Access

The chapter was published in open access through De Gruyter (doi: 10.1515/9783111248097-010).

Miko Flohr,

Backpay

Drie weken na de geboorte van hun tweede kind werden mijn grootouders ruw gescheiden. De Japanners waren in aantocht, en eind januari 1942 vertrok mijn oma met mijn oudste twee tantes halsoverkop van Palembang naar Java – twee weken voor de oorlog uit. Mijn opa bleef achter. Ik weet niet of hij dat zelf wilde, maar hij had weinig keus: sinds de aanval op Pearl Harbor was hij, als dienstplichtige, gemobiliseerd en werd met zijn eenheid geacht de BPM raffinaderij van Pladjoe te verdedigen of, indien nodig, onklaar te maken.

Het werd natuurlijk dat laatste, want het KNIL was geen serieuze partij voor het Japanse leger, en de afloop is bekend: het KNIL capituleerde, en gelegerde eenheden werden krijgsgevangen gemaakt. Uiteindelijk belande mijn opa in Fukuoka, waar hij slavenarbeid verrichte in de mijnen tot de dag waarop Japan capituleerde. Krijgsgevangene omdat hij – door de koloniale gezagvoerders gedwongen – vocht in een strijd die niet te winnen was.

Nooit meer de oude

Het zou tot december 1945 duren voordat mijn opa zijn vrouw en kinderen terug zou zien – in Balikpapan, waar mijn grootvader – vers uit het kamp – op het punt stond om op nieuw (gedwongen) onder de wapenen te worden gebracht: begin 1946 liep hij patrouilles rondom Watampone, op Sulawesi, later zat hij in Makassar – gedwongen medeplichtig aan de amechtige pogingen van de Nederlandse staat een onafhankelijk land opnieuw te koloniseren. Pas ver in 1947 mocht hij terug naar huis, of wat daar nog van over was.

Mijn opa werd na de oorlog nooit meer de man die hij daarvoor was. Hij heeft de last van die jaren de rest van zijn leven met zich meegesleept. Mijn tantes, mijn oom, mijn vader – ze hebben niet de vader gehad die ze hadden kunnen hebben als mijn opa niet door het Nederlandse koloniale gezag onder de wapenen was gebracht. Het is zijn koloniale dienstplicht geweest die aan de basis stond van wat hem, zijn broers, en vele anderen in de oorlog is overkomen, en van het trauma dat zij vervolgens meesleepten.

Als een baksteen

De Nederlandse staat heeft mijn opa nadat de oorlogen verloren waren bot gezegd als een baksteen laten vallen. Het was na de onafhankelijkheid nadrukkelijk niet de bedoeling dat mensen als hij naar Nederland zouden komen: Indonesië was, zo vond men in Holland, een veel betere plek voor al die ‘Oosters georiënteerde’ Indo-Europeanen, en of ze niet beter voor het Indonesische staatsburgerschap zouden kiezen. Toen ze uiteindelijk, in 1954, dan toch maar naar Nederland gingen – het water stond hen aan de lippen – bleken alle diploma’s uit de kolonie ongeldig, duurde het jaren voordat er een huis was, en was er voor het trauma van de oorlogen in Azië geen plek in het land waar iedereen in het verzet had gezeten.

Maar het meest schofterige was dit: de Nederlandse staat zei doodleuk tegen mijn opa en alle mannen die met hem in Japan hadden gezeten (of in Birma), dat ze konden fluiten naar de soldij van de 41 maanden dat ze krijgsgevangene waren geweest. Natuurlijk hadden ze recht op het geld, zei de dominee, maar, zo sprak de koopman, helaas was de instantie die dat geld zou moeten uitkeren – Nederlands-Indië – failliet, en waren de schulden overgenomen door Indonesië, dus of ze wellicht even met Jakarta wilden bellen?

Hoorzitting Tweede Kamer (1979)

Genegeerd, gemarginaliseerd, gebagatelliseerd

Mij opa stierf in 1983 toen hij 69 was, en ik bijna zes. Zou hij ouder geworden wanneer hij minder getraumatiseerd uit de oorlog was gekomen, en Nederland, in woord en daad, had erkend waarmee hij door het koloniale gezag was opgezadeld? Je mag zo niet denken, maar ik heb het me vaak afgevraagd, en eigenlijk denk ik dat ik ook wel een antwoord weet. Wat ik in ieder geval zeker weet is dit: de pijn van de manier waarop mijn opa geschoffeerd is wordt nog altijd daadwerkelijk gevoeld door zijn kinderen – inmiddels zelf op leeftijd – en door veel, heel veel andere Indische Nederlanders en Molukkers van wie familieleden door toedoen van de koloniale staat beschadigd zijn geraakt, en vervolgens door de Nederlandse overheid zijn genegeerd, gemarginaliseerd en gebagatelliseerd.

Er zijn nog steeds Nederlandse families met een koloniaal verleden die teren op het geld dat in Indië door uitbuiting werd verdiend – maar Indische Nederlanders en Molukkers raakten na de oorlog alles wat ze hadden kwijt, de plek waar ze geworteld waren incluis. Sinds de jaren vijftig vragen deze mensen om hun soldij. Jaar in jaar uit. Al die jaren heeft de Nederlandse staat zo min mogelijk voor ze gedaan, rustig wachtend tot iedereen die er zelf bij was dood is – en dat gaat door tot op de dag van vandaag, met deze keer de wonderlijke gelegenheidsargumentatie dat geen geld het gedane onrecht nog kan goedmaken. Dus ik begrijp die woede op de publieke tribune van de tweede kamer afgelopen week heel goed. Die woede was volkomen terecht. Het is een schande.

Miko Flohr, 25/05/2023