Het zijn rare dagen hier, wat weer betreft. ´s Ochtends is het eigenlijk zo fris dat je geneigd bent een jasje mee te nemen, vaak ook bewolkt, soms, zoals vandaag, met een spat regen. Tegen een uur of elf klaart het op en, dientengevolge, schiet de thermometer gelijk door naar satanische waarden. Eigenlijk te heet voor een lange broek, maar ja, je zit op het toch wel behoorlijk keurige Deutsches Archäologisches Institut, dus je houdt het toch maar netjes (vrouwen in korte rokjes zijn dan weer wel heel erg welkom hier, mannen in een korte broek minder, heb ik het idee, althans, niemand doet het). En dan komt dat moment, na de lunch, na een lekkere pizza in het park met een steeds aan- en afzwermende groep Italiaanse archeologen (m/v), die overigens over het algemeen erg gezellig zijn en die ik ook steeds beter linguistisch kan volgen, maar goed, daarna dus, na het gezellige gebabbel, krijg ik altijd bezoek. Van een man. Een man met een grote hamer. En met die hamer hamert hij dan subtiel op mijn hoofd en prompt vallen ze als vanwege een gebroken touwtje naar beneden. De rolgordijnen van mijn ziel. De oogleden. Dan zit je daar een half uur in een toestand waarin je feitelijk leest, niets opneemt, willoos dingen overtypt, nu eens meer slapend, dan eens meer wakend, tot het overgaat en de koffie eindelijk begint te werken. Het liefst zou je dan natuurlijk de laptop wat naar voren schuiven, de handen in elkaar steken en op het bureau leggen, de stoel wat naar achteren en even lekker een powernap genieten. Maar goed, je weet van al die oudere meneren die zich daar door status of leeftijd niet meer voor generen hoe ontzettend idioot dat eruit ziet en hoe ontzettend irritant het is als de serene stilte op het DAI opeens wordt doorbroken door een inhalige snurk. Dan maar een rondje lopen. En nog een. En even buiten op het bankje zitten. En nog even. En dan doen we het weer.
Miko Flohr, 14/06/2005