Laat ik het maar gewoon ronduit toegeven, dan kunt u zelf beslissen of u verder leest: van Egypte weet ik hoegenaamd niets. Er schijnen wat merkwaardige bouwsels te staan uit lang vervlogen tijden, er schijnt veel zand te zijn, er schijnen nogal wat mensen te wonen, en er was ook iets met een rivier, geloof ik. Ik ben er nooit geweest, en ik was ook niet van plan er binnenkort naartoe te gaan. Ik heb, eigenlijk, tussen ons gezegd en gezwegen, niets te vertellen over dat land. Net als vrijwel iedereen in Nederland zou ik er misschien wel beter het zwijgen toe doen. Een mening. Die heb ik wel. Een mening hebben we allemaal. Wat zeg ik? één mening? Ik heb er wel een stuk of wat. Over een aantal zaken heb ik best wel een mening. Ik kan er dan wel niet meer over zeggen dan één zin, en ze gaan niet allemaal even goed samen, maar meningen heb ik genoeg. Oh, en gevoel, gevoel heb ik ook. Vele, tegenstrijdige gevoelens. Maar eigenlijk moet ik, vóórdat ik ook maar iets inhoudelijks te berde breng, keihard constateren dat ik er, op de keper beschouwd, geen snars van begrijp. Gesteld dat ik, als totale leek, er iets van zou moeten vinden, wat, in godsnaam, zou dat dan moeten zijn?
Het is natuurlijk geweldig dat het ze gelukt is, daarover geen twijfel. Dat een volk en masse op kan staan tegen het eigen autoritaire regime en dat met zoveel verve kan doen dat dat regime begint te wankelen en stapje voor stapje, stukje bij beetje in elkaar zakt – dat is iets heel krachtigs en bijzonders. Het is een teken van hoop voor al die miljoenen mensen die elders zuchten onder dictaturen – als ze het in Islamabad, Teheran, Amman, Peking en Minsk tenminste kunnen zien. Het zal in ieder geval *klein* een puntje van zorg zijn voor alles dat zich onrechtmatig macht toe eigent. Uiteindelijk regeert iedere autocraat – in ieder geval deels – bij de gratie van de massa, of hij dat nou wil of niet. Dat is zonder twijfel het mooie eraan.
Maar nu? Moet ik nu meezingen in het koor van hoopvollen of meehuilen in het koor der cynici? Het eerste deuntje is verreweg het mooist, het tweede blijft het best hangen, tot vervelens toe. ‘Dans je de hele nacht met mij…’ Het is ook het makkelijkste deuntje om te neuriën. Je kan immers maar beter een beetje sceptisch zijn, dan word je later niet alsnog teleurgesteld, en je hoeft nooit je ongelijk toe te geven, want als het goed afloopt, zal niemand er nog naar vragen. Het is misschien wel een vorm van intellectuele luiheid, retorisch verpakt als ‘realisme’. Ik word daar narrig van. Pessimisme is niet mijn lied. Aan de andere kant: van die hysterisch vrolijke falsetklanken van de hoopvollen wordt een mens uiteindelijk ook moedeloos. Allemaal heel ingenieus, en mooi, maar een beetje losgezongen van de werkelijkheid. Het is een lied van een ontroerend naïeve schoonheid. Ik kijk ernaar, en ik geniet ervan, licht heupwiegend, maar ik zing niet mee. Het is, na veel vijven en zessen, toch niet helemaal mijn lied. Het wordt geen rozengeur en maneschijn in Egypte. De komende tien jaar in ieder geval niet. Bloed, zweet, en tranen.
Wat mijn lied dan wel is? Misschien is het nog wel te vroeg voor een lied. Vaak heb ik de vergelijking gehoord met Iran, in 1979. Veel minder vaak die met Berlijn, 1989. Gek genoeg überhaupt niet gehoord: Iran, 2009. Het tekent de westerse obsessie met de Orient en haar religie: alles wat er tussen Atlas en Indus gebeurt zien we door de ogen van Samuel Huntington, en wat niet in dit bedompt-dichotomische frame van botsende beschavingen past, dat zien we over het hoofd. Dat een grotendeels islamitische bevolking in een grotendeels islamitisch land massaal andere dingen zou kunnen willen dan de dogmatisch-shiitische sharia van Khomeini en zijn getrouwen, leidt in de westerse wereld toch vooral tot glazige blikken. Het. Wil. Er. Niet. In. Een democratisch Egypte? Ja maar…. Ja maar… Wie weet. Als het ooit heeft gekund, dan is het nu. De weg zal niet gemakkelijk zijn, succes is niet gegarandeerd. Voorzichtige hoop aan de horizon, en goed kijken hoe het verder gaat. Fatalisme is de dood in de pot.
Toch neurie ik zachtjes een liedje. Het is een mengeling van hoop, zorg, en lichte frustratie. Het gaat dan ook niet alleen over Egypte, maar ook over ons, westerlingen. Want stel nou eens dat het goed afloopt, en dat Egypte zich ontwikkelt tot een seculiere, relatief democratische staat (ik heb het nog even niet over corruptie en bureaucratie, dat komt later wel). Als dat lukt, dan wordt voor iedereen duidelijk dat het dus wel degelijk kan. Dan wordt het in de occident een stuk moeilijker om te ontkennen dat die angst voor de oriënt in ons zit, en niet in een of ander dreigend religieus gevaar. Als ik een conservatieve islamofoob was, zou ik mijn hart vasthouden voor wat er in egypte gaat gebeuren, want stel dat het goed afloopt, dan zou mijn wereldbeeld weleens in kunnen storten.
Maar het is dus slechts een lied dat ik, stiekem, zeer voorzichtig, en zachtjes neurie, en geen te debiteren wijsheid. Meeneuriën staat overigens wel vrij.
Miko Flohr, 12/02/2011