Een nieuw kiesstelsel voor een verstokt koninkrijk?

Over twee weken gaat het Verenigd Koninkrijk naar de stembus voor een referendum. Over het kiesstelsel. De keus die de kiezer moet maken is of het huidige stelsel, waarbij per kiesdistrict de kandidaat met de meeste stemmen de zetel krijgt, veranderd moet worden in een stelsel waarbij de kiezer een eerste, tweede en derde voorkeur kan opgeven – zodat het niet zo kan zijn dat de grote meerderheid van de stemmen irrelevant is: in het huidige stelsel heeft men in het gemiddelde kiesdistrict heb aan 35-40% van de stemmen wel genoeg om de zetel binnen te halen – en staat dus de grote meerderheid van de kiezers buitenspel. Als jouw kandidaat in jouw kiesdistrict niet wint, is je stem irrelevant, en word je dus feitelijk niet vertegenwoordigd. Parlementariërs van jouw partij zijn verbonden aan andere kiesdistricten en laten zich in jouw district niet zien. In de huidige praktijk gaat dat totaal om een ruime meerderheid van de Britse kiezers. Met een tweede of derde voorkeur zal het aantal ‘onvertegenwoordigden’ aanzienlijk afnemen, en is het theoretisch vrijwel uitgesloten dat een kandidaat de verkiezing wint zonder meer dan 50% van de kiezers aan zich te binden. Het is nog lang geen representatief stelsel, zoals in Nederland, maar een duidelijke democratischer systeem dan het huidige. De kiezer mag straks ja of nee zeggen, en het referendum is bindend. Appeltje, eitje – zou je denken. Maar niets is minder waar.

Een peiling van het afgelopen weekend laat volgens de Guardian zien dat een kwart van de kiezers er nog niet uit is, en van de overige driekwart liefst 58% TEGEN het nieuwe systeem gaat stemmen en 42% VOOR. Het is nog géén gelopen koers, maar om nou te zeggen dat het er voor Britse democraten-in-hart-en-nieren (voor zover die er zijn) – Nee. Waarom? Wel. Bijvoorbeeld omdat – en ik citeer nu David Cameron – het de kans op coalitieregeringen weleens zou kunnen vergroten – u moet weten, Britten kunnen niet zo goed delen: na de verkiezingen vorig jaar was er grote paniek en werd in vijf (!) wilde dagen een coalitieakkoord in elkaar geflanst – en Britten hebben het hier voortdurend laatdunkend over ‘the coalition government’ (met de nadruk op het tweede woord) alsof dat alle ellende verklaart. Overigens is het nog lang niet zeker dat het nieuwe systeem tot meer coalities zou leiden. Een ander argument van de tegenstanders is dat allerlei extremistische groeperingen in het nieuwe systeem vrij spel zouden krijgen. Het is larie, maar wel effectieve larie. Het omgekeerde is waar – niet voor niets is de extreemrechtse BNP tegen de verandering: de enige manier waarop die ooit een zetel kunnen halen is door in een diep verdeeld kiesdistrict net ietsje meer stemmen te halen dan de anderen. Het is ook (en voor sommigen vooral) – sidder ende beef – ‘niet Brits’. Dus. De echt sterke argumenten tegen het nieuwe systeem – dat het een nogal duur en omslachtig systeem is omdat het drie keer zoveel tijd kost om te tellen, en nogal ingewikkeld bovendien – worden overigens nog niet heel hard geroepen.

Maar misschien is nog wel het grootste probleem dat de hervorming van het kiesstelsel bij uitstek het troetelkindje is van de Liberal Democrats, en dus ook van LibDemleider Nick Clegg. En met Nick Clegg gaat het, om het zachtjes uit te drukken, niet zo heel goed. Hij heeft te maken met een vrij heftige versie van het D66-syndroom: in de oppositie ging het lekker, en nu gaat alles mis. Het gaat zelfs zo slecht dat ze inmiddels bij Labour bang zijn dat alleen al zijn aanwezigheid de Ja-campagne de genadeklap zal geven. Daarom mocht hij niet naast Labourleider Ed Milliband op het podium staan bij de lancering van de campagne vandaag – en dat leidt natuurlijk weer tot onrust die door sommige media gretig wordt aangedikt. Het blijft afwachten hoe het zich ontwikkelt, maar vooralsnog ziet het er niet zo best uit. Wel kan men smullen van de modder die er over en weer wordt gegooid. Deze campagne gaat niet op inhoud beslecht worden.

Miko Flohr, 19/04/2011