Congres

De zaal is zo groot dat ik moet kiezen wat ik wil zien: de spreker, of zijn powerpoint. Het zit bomvol. Op de sessie over Rome en Pompeii zijn meer dan tweehonderd toehoorders af gekomen. Let wel: we hebben het over half negen ‘s ochtends, en we hebben het over één van de negen parallelsessies van de Annual Meeting van het American Institute of Archaeology. Ik heb het nog even niet over de acht even grote parallelsessies van de gelijktijdig gehouden Annual Meeting van de American Philological Association. De talloze interviews die her en der plaats vinden en de grote markt van publishers laat ik ook maar even buiten beschouwing. Vijf jaar geleden was ik ook op dit congres. Ik was vergeten hoe enorm het is. De APA/AIA is GROOT, en eigenlijk is dat een understatement.

We delen een kamer met drieën op de achttiende verdieping van het Marriott. Dat betekent dat iedere gang naar boven of naar beneden goed gepland moet worden, want zelfs buiten piekuren duurt het minstens een kwartier om op en neer te gaan (‘even mijn jas halen’ zijn dan al snel fameuze laatste woorden). De anonimiteit in de liften en op de gangen in het hotel is vrijwel totaal en wordt slechts doorbroken door datgene waaraan iedere congresdeelnemer herkenbaar is: het naambordje, al dan niet voorzien van vrolijk gekleurde linten die de status van de deelnemer aangeven (meer linten = meer status). Niet dat dat bijster veel helpt, want van een slordige 95% van de mensen die je ontmoet heb je nog nooit gehoord. Die zijn heel bekend onder deskundigen op het gebied van de anatomie van het Griekse partikel. Of groot in het Romeinse jammerdicht. Of uitmuntend in vroegminoïsche vaasschilderkunst. Of Pompeiispecialist. Ik noem maar wat.

Ik vraag me af of mijn geheugen selectief is, of ik deze keer pech heb, of dat ik inmiddels zo verwend ben dat ik niet snel meer enthousiast wordt, maar het programma valt feitelijk best tegen. Veel papers gaan over kleine, nauw afgebakende onderwerpjes, vaak met materiaal als uitgangspunt, niet een vraagstelling. ‘The small temple of the sanctuary of Athena at Sounion’. ‘A Persian-Period Painted Tomb at Karaburun in the Elmali Plain’. ‘The Nymphaeum in the Praedia Iuliae Felicis in Pompeii’. Het is gemier op de vierkante millimeter. Grote Vragen – slechts weinigen wagen zich eraan. Hetzelfde geldt voor grote delen van het programma bij de Filologen. Jammer, want de leukste papers zijn die papers waarover iedereen vanuit zijn eigen kennis kan meepraten. Maar goed, dit congres gaat ook helemaal niet over de papers. Papers zijn slechts de smeerolie. Het gaat om de contacten, de netwerken, de baantjes, banen en sollicitaties. We noteren openingszinnen als ‘Hey! good paper!’ of, achter de rug van de nietsvermoedende spreker, ‘did you see that paper? What did you think of it?’ Toch zie je al met al veel papers waar je wat van op steekt, en er zijn natuurlijk altijd een paar flinke knallers bij. Ik werd erg blij van een paper over de aardewerkindustrie in Arrezzo, en van een paper over de necropolen van Pompeii.

De borrels zijn legendarisch, zeggen ze. Ja, want dan worden ze allemaal dronken, en sommigen doen het dan met elkaar. Dat valt allemaal nog best wel mee. Er zijn vooral heel veel mensen. Op kosten van Columbia University drink ik een Gin & Tonic. Niet ver van mij staat een behoorlijk gerenommeerde hotshot. De man is overduidelijk stevig in kennelijke staat, maar toch wil iedereen met hem praten. Verderop staat een sollicitant, al meer dan een half uur gecornerd door de hoogleraar die eerder het sollicitatiegesprek had geleid. Ze moet al tien minuten naar de WC, maar dit is een kans die niet gemist mag worden. Dan staat daar ook die al wat oudere hoogleraar van wie ze zeggen. Er zijn veel hoogleraren van wie ze zeggen. Meestal gaat dat dan over één of meerdere jonge vrouwen met een prettig verantwoorde Body Mass Index, en over hoe gezellig ze samen de metriek van de Carmina Priapea bestuderen. Enzo. Zo kan ik doorgaan. De helft van mijn nog levende bibliografie is in het gebouw. Ik babbel wat met deze en gene, en ik kijk wat rond. Mijn paper is pas op de laatste ochtend, dat compliceert het netwerken toch wel een beetje. Ik zuig nog maar eens aan het rietje.

Zo’n megacongres – het is niet waarom ik in dit vak zit. Het is erg nuttig, het is erg leuk, maar na drie dagen is het ook echt helemaal op. Ik zit nu op een hotelkamer en wil even helemaal niemand zien.

Miko Flohr, 09/01/2012