Lance Armstrong en de genoten vreugde

Toch weer zitten kijken, midden in de nacht. De bombastisch zelfbewuste veertiger zwiert tussen een slechte B-acteur en een oprecht mens. Wij weten niet wanneer hij liegt of de waarheid spreekt. De vraag is of hijzelf het onderscheid wel maakt. Maken kan. Als je vijftien jaar tegen iedereen hebt gelogen, en de waarheid zo’n perifeer gegeven is geworden in je dagelijkse taalgebruik, kun je dan wel verwachten dat zij er desgevraagd, in één keer, zonder horten en stoten uit komt? Maar was het dan een gelikt script dat werd afgedraaid? Of waren het de eerste onwennige stappen op weg naar iets waar ook enige mate van oprechtheid zit? Het is cynische gemakzucht oprechtheid volledig uit te sluiten, net als het naïviteit is nu alles maar te geloven.

Lance Armstrong is geen held. Mijn held, haast ik mij nu te benadrukken (zo hypocriet rollen we wel), is hij overigens natuurlijk nooit echt geweest. Dat wil zeggen: ik vond het prachtig, één jaar, in 1999. Daarna werd het vrij snel een beetje saai, en voorspelbaar. Het was leuker geweest als ie ook een paar keer verslagen was – in 2003, bijvoorbeeld. Ik ben een ongeduldige sportkijker. Ik houd van winnaars die verliezen, en verliezers die winnen. Sporters die soms slagen, vaak falen, en dan weer slagen. Perfectie is saai. Lance Armstrong, die zeven jaar op rij de Tour de France wint, was saai. Sven Kramer, tot die fatale binnenbocht, was oersaai. Voorspelbaarheid, niet doping, maakt de sport kapot – al zijn zij soms blijkbaar gerelateerd.

Lance Armstrong is dus wat je een oplichter noemt, zeg maar. Zeven jaar Tourgeschiedenis worden daardoor sinds een paar maanden als niet geschreven beschouwd. Ergens in mij is dat nog niet helemaal geland, en wellicht zal het ook nooit landen. Het voelt gratuit om nu te doen of wat gebeurd is nooit bestond. Sterker: het voelt onjuist. Want ik weet nog dat ik daar zat, op het balkon van mijn studentenflat, kijkend naar die etappe naar L’Alpe d’Huez, en hoe prachtig ik dat vond. Ik weet nog hoe ik meeleefde, met die val, en het wachten van Jan – Suffie – Ullrich. Ik weet nog hoe mooi ik het allemaal vond en hoe ik het tot me heb genomen. De posthume ontmaskering van de leugen neemt de genoten vreugde niet weg, zelfs al verkleurt het de herinnering.

Ergens maakt het me ook niet zoveel uit, eerlijk gezegd. Sport kijk je tussen al het andere door. Je leeft met de spanning van het moment, en viert de overwinning of slikt de nederlaag. Je geniet nog een paar dagen na, of sipt er nog eens wat over, en dan is er weer een nieuwe dag, met nieuwe kansen op de kijkbuis. Tussen het boodschappen doen, stofzuigen en koken door. Het is het verhaal van de dag dat telt, en de geloofwaardigheid op het moment zelf. Niet de eerlijkheid. Eerlijkheid werpt zich op het moment zelf ook nooit zomaar op als mogelijke factor van betekenis. Eerlijkheid blijkt ook pas achteraf. Jaren later, als er allang weer andere helden zijn waarom je je druk kan maken. Morgen Ajax-Feyenoord. Wie is Lance Armstrong?

Daarom keek ik met een dubbel gevoel. Verstandelijk zag ik een pathologische leugenaar, een manipulatieve goochelaar die niet rusten zal voor hij ook voor deze onmogelijke uitdaging een houdini-act heeft gevonden. Gevoelsmatig keek ik twee keer een uur naar mooie sportherrineringen. Touretappes waar al maanden tevoren een kruis in de agenda stond. Waarover onderhandelingen werden gevoerd, over vrijelijke beschikking van de TV, en die werden uitgezeten van kop tot staart. De illusie kun je wegnemen, de herinnering niet. Lance Armstrong heeft zeven tours gewonnen, en dat zal altijd zo blijven.

Miko Flohr, 19/01/2013