Papadag. Sinds een paar weken is het elke woensdag vaste prik. De workaholic in mij zag er stiekem een beetje tegenop (hoe krijg ik al dat werk dan ooit allemaal gedaan?!?). In de praktijk is het vooral heerlijk. Een dag in de week doe ik niets, behalve mijn zoon door de dag helpen. Wandelen. Babbelen. Gekke bekken trekken. Ja nou ja, eerlijk is eerlijk, ik zie af en toe hoe email binnendruppelt, en op een onbewaakt ogenblik antwoord ik weleens iemand, als het dringend is. Maar dat is het eigenlijk bij nader inzien vrijwel nooit.
Soms staat twitter aan, maar dan verzandt het gesprek ergens halverwege. Midden in een hoog oplopende discussie over de waan van de minuut vind ik mijzelf opeens terug voor een box in een rare pose met een rammelaar en een piepbeest in mijn hand, subverbale kreten uitstotend in de hoop dat er een subverbaal antwoord komt (de gène hebben we de deur uit gedaan – gène en baby’s is een slechte combinatie.). En als ie dan lacht, dan is alles vergeten. Ook welke twittermastodont of anonymicus nou weer precies waarom ongelijk had en waarom dat er überhaupt toe deed.
Vandaag moesten we naar het dorp. Er moest een pasfoto komen, want we zijn tegenwoordig zo bang voor terroristen dat bij buitenlandse reizen zelfs baby’s een ID-kaart met pasfoto nodig hebben. Onderschat ze niet, die jeugd van tegenwoordig. Dus we moesten naar het dorp. Naar het dorp betekent, bij gebrek aan auto of bakfiets: lopen. Op een mooie lentedag. Door Wassenaar. Dan terug naar huis. Voeding. Boodschappen doen. Dan koken. Beetje vegen. Wasje draaien. Een intermezzo van kleine, aardse huiselijkheid. Morgen kruipen we weer langs de randen van het ons bekende. Vandaag wandelen we in het park.
Miko Flohr, 08/05/2013