Een wetenschapper die zijn vak een beetje serieus neemt gebruikt zijn eigen woorden. Dat is niet alleen omdat het niet netjes is om het werk van een ander over te schrijven: door de ideeën van een ander te vatten in het eigen vocabulaire laat je als wetenschapper zien wat precies je in andermans woorden leest, waarom je ze relevant vindt, en hoe je ze als bouwsteen gebruikt in het eigen verhaal. Overschrijven van anderen – met of zonder bronvermelding – is dan ook een intellectuele doodzonde: je spreekt met je eigen stem, of je zwijgt.
Zelfplagiaat is een heel ander verhaal, natuurlijk. Je zorgvuldig gekozen formuleringen zijn je intellectuele eigendom, en je hebt het recht die te (her)gebruiken waar je dat gepast vindt, al is het alleen maar omdat ze het product zijn van een lang intellectueel zoekproces en omdat alternatieven wellicht schaars zijn. Ik zou er niet aan moeten denken dat ik een argument minder scherp zou moeten formuleren omdat ik de scherpst mogelijke formulering al eens gebruikt heb. Je zelf oeverloos herhalen is suf, maar met zelfplagiaat is weinig mis, en bronvermelding is netjes en handig, maar niet per se essentieel: het zijn je eigen woorden. Zolang je niet goeddeels identieke artikelen onder andere titel herpubliceert lijkt er me weinig aan de hand.
Dat de discussie rondom het doen en laten van Peter Nijkamp in de media nu gedomineerd wordt door het begrip ‘zelfplagiaat’ is dan ook vreemd: dat is echt het minste dat de man verweten kan worden. Zorgelijker is dat het er deels toe leidt dat academici de situatie een beetje bagatelliseren. Zo hoorde ik van meerdere collega’s instemmend gemompel over een ‘nuancerend’ stuk van Marc van Oostendorp. Oostendorp is hoogleraar taalkunde in Leiden en ‘niet erg onder de indruk’ van de door NRC geponeerde verwijten. Nijkamp is geen Stapel: weliswaar vindt Oostendorp dat de praktijken van Nijkamp afgekeurd behoren te worden, maar hij vraagt zich af of het allemaal zo ernstig is dat het op de voorpagina van de krant moet.
Over dat laatste kun je wellicht soebatten, maar het is, juist gezien het recente verleden, niet onverwacht dat iedere vermeende wetenschapsfraude breed uitgemeten wordt, en het is, als wetenschappers, momenteel denk ik niet primair onze taak om onregelmatigheden in eigen kring te bagatelliseren of zelfs onder het tapijt te vegen: dat zal het toch broze maatschappelijke vertrouwen in de academie niet doen toenemen. In het post-Stapel- tijdperk mogen we er als wetenschappers geen enkel misverstand over laten bestaan waar de grenzen van het betamelijke liggen, en gezien het rapport van VSNU, en de door NRC genoemde voorbeelden, zijn die in het geval van Nijkamp en zijn promovenda Kourtit onmiskenbaar overschreden, en ver ook. Zoals NRC laat zien schreef Nijkamp, zonder duidelijke bronvermelding een hele alinea (!) over uit een artikel van anderen. Dat maakt Nijkamp nog lang geen Stapel, maar het is wel buitengewoon onverkwikkelijk, zeker voor iemand in zijn positie.
Ik vrees altijd een beetje dat de buitenwacht bij dit soort verhalen denkt: studenten trappen ze om dit soort trucjes de ivoren toren uit, maar aan de VU kun je er tegenwoordig universiteitshoogleraar mee worden, als je de juiste vrindjes hebt. Quod licet Iovi, non licet bovi. Dat soort gevoelens van ongenoegen kunnen we ons echt niet permitteren: wetenschap drijft op maatschappelijk draagvlak, en tast je dat te zeer aan, dan voel je dat op termijn in de portemonnee. Mensen als Nijkamp moeten we dan ook beslist niet de hand boven het hoofd houden. Ongeacht hoe pervers de prikkels in het systeem zijn, en ongeacht de waanzin van impactmetingen en citatiescores, wetenschappers dienen oorspronkelijk werk te leveren. Doen ze dat niet, dan horen ze op de academie niet thuis. Dat is de boodschap die we, vind ik eigenlijk, dezer dagen als wetenschappers eendrachtig zouden moeten uitdragen: wie het spel niet volgens de regels speelt, hoort er niet bij.
Miko Flohr, 08/01/2014