Bij een stevige bak professorenkritiek op NWO

Toen ik in 2012 hoorde dat NWO mij een VENI subsidie had toegekend was ik, zoals u zult begrijpen, lichtelijk door het dolle heen. Een VENI is een fantastische beurs, die je niet alleen drie jaar netto onderzoekstijd geeft om je ideeën te ontwikkelen, maar ook perspectief biedt op een verder vervolg. Er zijn geen garanties, natuurlijk niet, maar een VENI telt, en geeft aanknopingspunten. Ik zat dan wel moederziel alleen in Ostia, maar ik heb het even goed gevierd die avond.

Misschien voelde het ook wel een beetje als een overwinning, ondanks de relatieve willekeur van zo’n procedure: met mijn specifieke specialisatie – tussen oude geschiedenis, klassieke en mediterrane archeologie in – dreigde ik een beetje tussen wal en schip te belanden, althans, zo voelde dat: ik kon op heel veel van de banen die voorbij kwamen wel een beetje solliciteren, maar het was nooit helemaal ideaal. Ik was dan wel classicus, maar deed te weinig met tekst voor oudhistorici, en ik wist dan wel dingen van materiële cultuur, maar deed te weinig met aardewerk voor mediterrane archeologen. Ik deed dan wel iets met klassieke archeologische sites (i.e. Pompeii), maar geen kunst of architectuur, en dat is dan voor klassieke archeologen weer lastig. De paar Nederlandse onderwijsbanen die wél goed pasten bij mijn profiel leken op dat moment tot in de lengte der jaren bezet.


Toch heb ik nooit een compromis willen sluiten: ik vond (en vind) mijn richting belangrijk en vernieuwend, en ik had weinig zin om puur voor de carrièrezekerheid dichter tegen de mainstream aan te gaan schurken (voor zover die überhaupt bestaat). Dat dat betekende dat mijn werk buiten vrijwel alle denkbare facultaire onderzoekszwaartepunten viel – in zo’n beetje het ganse land – was natuurlijk wel een probleem, maar dat was dan maar zo. Bovendien: zelfs als ik daaraan had willen toegeven, ging dat niet meer. Op een gegeven moment zit je simpelweg vast: als je je specialiseert in de archeologie van stedelijk economisch leven in de Romeinse wereld, word je niet geacht ook gespecialiseerd te zijn in – pak hem beet – monumentale architectuur en wanddecoratie, en is je manouvreerruimte in wat na de promotie volgt niet onbeperkt.

Ik had daarnaast op dat moment ook geen kruiwagen die mij zomaar even aan een baan kon helpen in Nederland. Goede kruiwagens zijn zeldzaam in de academie, maar als je er een hebt, en die heeft opeens een baan, kan dat een verschil van dag of nacht maken. Er zijn, nog steeds (!), mensen die kort na, of zelfs nog vóór hun promotie aan de vaste baan raken, en dat is echt niet omdat ze nou zo ontiegeljk veel slimmer of beter zijn dan anderen. Dat is omdat alles voor hen binnen een faculteit op een bepaald moment op de juiste plaats valt – zoals dat voor mij gebeurde tijdens de VENI-procedure (laten we wel reëel blijven). Good for them, en veruit de meesten verdienen die baan ook. Maar voor mij zat het er niet in.

NWO bood dus uitkomst, in mijn geval, en had ik die VENI niet gekregen, dan was het heel lastig geweest om vanuit Oxford terug te keren naar Nederland, en om überhaupt in de wetenschap te blijven. Ik word dan ook altijd een beetje narrig als collega-academici, en met name die met een vaste aanstelling en een goede machtspositie, lange opiniestukken schrijven over hoe slecht het wel niet is gesteld met NWO, dat ze ooit zo’n goede student hadden die er bij NWO niet doorkwam (goh), en dat het geld maar beter terug kan naar de universiteiten, omdat men daar de onderzoeksbanen tegen minder overhead kan verdelen. Dat laatste kán natuurlijk een keuze zijn, en het zou ongetwijfeld voor universiteiten tot meer controle leiden over het eigen onderzoekspalet, en meer mensen sneller baan- en carrièrezekerheid geven. Maar wel tegen een fikse prijs.

Die prijs is dat je de route voor al die mensen die onorthodox onderzoek doen dat buiten de door de hoogleraren vastgestelde facultaire programmalijnen valt wel heel moeilijk maakt, en dat je de juniores wel heel afhankelijk maakt van de onvermijdelijke machts- en invloedsverwikkelingen die zich binnen faculteiten en instituten af plachten te spelen, en van de positie van ‘hun’ hoogleraar daarin (of: ‘deze groep heeft vorig jaar al een postdoc gehad, nu even niet, hoe goed de kandidaat ook is’). De meerwaarde van NWO is nou net dat die lokale netwerken, zwaartepunten en belangen worden doorbroken, en dat op die manier ruimte wordt gecreëerd voor onderzoekers die langs de lokale weg wellicht niet direct aan de bak komen, maar wel iets te melden hebben.

De prijs van het terugoverhevelen van onderzoeksgeld naar de universiteiten is dus, vanuit mijn wellicht verwrongen perspectief: oneerlijkere concurrentie, minder vernieuwing in het onderzoek, en het buiten de boot vallen een bepaalde groep potentiële toponderzoekers. Dat lijkt me uitermate slecht voor de ontwikkeling van het Nederlandse onderzoek. Dat je NWO ontlast door, bij honoreerbare voorstellen van ongeveer gelijke geschiktheid, toe te staan dat loting wordt toegepast, lijkt me een goede suggestie, en extra geld voor de universiteiten om zelf beleid te voeren zou ook prachtig zijn, maar in geen geval moet er geld van NWO terug naar de universiteiten.

Sterker nog, het zou goed zijn als universiteiten gedwongen worden om meer rekening te houden met fondswerving in hun invulling van die schaarse vaste banen die er zijn. Hoezeer ik het de betrokken geluksvogels ook gun, het moet niet zo zijn dat de ene wetenschapper zich jaren van topbeurs naar topbeurs sleept, terwijl de andere vroegtijdig uit competitie wordt genomen en min of meer ‘zomaar’ een vaste baan krijgt zonder dat daar vergelijkbaar hoge inhoudelijke eisen aan worden gesteld. Gelijke monniken, gelijke kappen: geen vaste baan meer zonder dat je óf hebt laten zien dat je beurzen kan binnen halen (NWO is niet bepaald een volledige loterij, zeg maar) óf dat je – gedurende meerdere jaren – internationaal baanbrekende peer-reviewed publicaties kan produceren. Lijkt me ook essentieel voor de kwaliteit van onze academie, overigens.

Het huidige systeem heeft namelijk, zeker vanuit mijn perspectief, soms iets van een course à deux vitesses: je hebt enerzijds de extern gefinancieerde ‘toptalenten’, die zich in voortdurende onzekerheid en zonder perspectief op vastigheid jaren een slag in de rondte publiceren, en anderzijds de intern aangestelde ‘local heroes’, voor wie de urgentie om op topniveau te publiceren en presteren een stuk minder groot is, omdat ze door patronage of toeval op jonge leeftijd in een min-of-meer vaste baan zijn gerold (wat niet wil zeggen dat velen dat publiceren niet alsnog wel gewoon op topniveau doen, natuurlijk – het gaat om de noodzaak).

Om die oneerlijkheid te doorbreken zijn drie zaken essentieel. Ten eerste, voor beursverstrekkers als NWO: koppel baanperspectief (<>garantie) aan de topbeurzen of dwing universiteiten dat te doen. Ten tweede, voor universiteiten: voer een grondig tenure-track systeem in voor de weinige vaste banen die er te vergeven zijn, en verbeter sollicitatieprocedures totdat ze op dezelfde standaard zijn als die NWO hanteert, zodat nooit de indruk kan ontstaan dat mensen hun vaste positie niet aan hun professionele kwaliteiten en inzet te danken hebben. Ten derde, voor de wetgever: maak dat bovenstaande binnen het arbeidsrecht mogelijk is.

Uiteindelijk is ieder beleid beperkt. Onderzoeksfinanciering is en blijft uiterst complex en moeilijk te sturen. Maar als ik terugdenk aan wat ik de laatste twaalf jaar heb gezien en meegemaakt lijkt me vooral dit de sleutel: divide et impera – verdeel en heers. Alleen door verschillende gelijkwaardige carrièretrajecten naast elkaar te hebben kan je de onoplosbare tekortkomingen van ieder traject afzonderlijk ondervangen. Meerdere wegen leiden naar Rome. Geen enkele reden, vooralsnog, om te knabbelen aan het budget van NWO.

Miko Flohr, 07/09/2014