Vlees, machtswellust, en de waarde van wetenschap

Ik droom nog wel eens dat ik het toch gedaan heb, vlees eten. Gewoon, zo maar. Het snijden, happen en kauwen zelf blijft vrijwel buiten beeld, de geur en de smaak spelen geen rol, en een watertanden gaat er ook nooit aan vooraf, maar opeens is het gebeurd, en heb ik gezondigd. Ik weet zelfs niet eens wat voor vlees het is dat ik verorber. Het gaat van hap. En bam.

Gek genoeg zijn het niet de dode dieren die me vervolgens in die dromen achtervolgen, maar het gevoel een loopje te nemen met andermans goede bedoelingen: vegetariër ben je niet alleen. Als ik ergens ga eten, houden mensen rekening met me, en als ze mijn dieetwensen onverhoopt vergaten, voelen zij zich net zo ongemakkelijk als ik mij lastig voel. Als vegetariër wijk je af van de norm, en dat leidt ertoe dat mensen extra inspanningen verrichten om je tegemoet te komen. Daarbij past een zekere mate van standvastigheid. Althans, dat vind ik blijkbaar, ergens.

Een beetje bescheidenheid mag ook best. Keuzes omtrent het eten behoren tot de meest persoonlijke keuzes die mensen maken – iedere vegetariër zou dat toch moeten weten, zou je zeggen. Ik eet wat ik eet. Andere mensen eten wat andere mensen eten. Het is fijn als we daar verder gewoon niet zo’n dingetje van maken, zeg maar. Vegetariers zijn net mensen. Carnivoren ook. Vlees eten mag echt best wel wat minder de norm zijn, maar er mag van mij sowieso wel wat minder norm zijn. Er hoeft geen andere norm voor in de plaats: het is niet aan vegetariërs om vleeseters aan te spreken op hun culinaire keuzes.

Als vegetariër geneer ik me dan ook kapot als ik lees hoe sommige hooggeleerden onder ons het nodig vinden om keer-op-keer te benadrukken ervan overtuigd te zijn dat (vooral bij mannen) vlees eten en ‘machtswellust’ met elkaar samenhangen, overigens zonder daarbij duidelijk uit te leggen waarop, behalve op het eigen superioriteits fingerspitzengefühl, die overtuiging nou eigenlijk gebaseerd is. Vooral de nadruk op ‘machtswellust’ is bij voorbaat hoogzwanger van topzwaar moreel oordeel. Waarom moet dat, zo’n moreel oordeel? Wat schieten we daar mee op?

Maar weet u? Als vegetariër geneer ik me, als wetenschapper vind ik het nog veel erger, deze vooringenomenheid. Natuurlijk, de sociaal-culturele positie van vlees is wetenschappelijk interessant, omdat het ons leren kan wie we zijn, en wat we waarom als wel of niet normaal beschouwen, maar waarom je nota bene als vegetariër een onderzoek zou willen initiëren waarin op voorhand een hypothese voorligt die de facto stelt dat vegetariërs betere mensen zijn dan vleeseters is me een groot raadsel. Het riekt naar gekleurde, partijdige wetenschap, en volgens mij benoemt men daar geen hoogleraren voor.

Niemand beweert dat onderzoek slechts mag voortkomen uit objectief vastgestelde prioriteiten en doelstelling: ideologische motivatie is een bron van inspiratie; wetenschap zonder inspiratie is een recept voor zouteloos gemompel in de marge waar niemand op zit te wachten. Maar de crux is dat je als wetenschapper getraind zou moeten zijn om je eigen gekleurdheid te doorzien, en het onderzoek zo in te richten dat het om wat meer draait dan de eigen ideologische driften. Daar lijkt hier toch wat mis te gaan, ergens.

In een tijd waarin de waarde van wetenschap voortdurend onder druk staat, en er allerlei krachten van alles in het werk stellen om de onderzoekstijd en -vrijheid van wetenschappers stukje bij beetje te beperken, kan de academie zich geen grotere vijand wensen dan hooggeleerde dames en heren die met een oppervlakkig en ideologisch gemotiveerd rammelverhaal hun eigen gelijk tot wetenschap verheffen.

Iedere Nederlandse wetenschapper zou zich van die verantwoordelijkheid bewust moeten zijn.

Miko Flohr, 01/08/2015