Ik was nooit zo van de elite, vond ik. De elite, dat waren zij daar, in hun dikke zwarte auto’s, met hun dikke portemonnee en hun dikke vinger in de pap. Vroeger, in dat dorp van weleer, waren we al helemaal niet van de elite. De elite, dat was het CDA, en dat waren wij thuis beslist niet. Wij, die van links, waren daar maar met weinig, en als er al eens iets in de lokale melk te brokkelen viel, dan was blijvend succes beslist niet vanzelfsprekend. Stapje vooruit, stapje terug, stapje opzij, en voor straf een concessie aan het CDA. Ik had een onbezorgde jeugd in het middelste huurhuis in een rijtje van drie, maar groeide op in de wetenschap dat progressieve waarden doe over mijn paplepel naar binnen gingen in de buitenwereld beslist geen gemeengoed waren. Niet in het Loon op Zand van Van Dun, niet in het Nederland van Lubbers, en al helemaal niet achter het Gordijn, of bezuiden de Mediterannée.
Ik vond het ook altijd maar raar, dat ze tegen onze gymnasiumklas maar bleven zeggen dat we de bloem der natie waren. Op zaterdag, in de kleedkamer, vonden ze dat hele Latijns vooral gelul – ik kon het niet eens praten! Op het veld werd gecommuniceerd in eenlettergrepige exclamaties, en op de training kreeg je gewoon een schop. Normaal doen, klootzak, en hier met die bal. Met progressieve praatjes over uitkeringen en vluchtelingen hoefde ik al helemaal niet aan te komen. Allemaal luilakken. Profiteurs en uitvreters. Geen plaats in de herberg. Het was 1992, en het land dat ik kende was rechts en conservatief. Ik niet.
Een paar jaar later ging ik het dorp uit, en de stad in. In Nijmegen werd het makkelijker om gelijkgezinden te vinden, maar de norm bleef waar hij altijd was geweest: rechts van het midden. De PvdA zat dan wel in het kabinet, en er gebeurden allerlei progressieve dingen rondom euthanasie en homohuwelijk, maar ondertussen regende het ronkende VVD-oneliners over de BV Nederland, en werd de samenleving vermarkt waar we bijstonden. Het was verfrissend dat we even van het CDA af waren, maar Nederland was niet opeens links geworden. De PvdA was rechts geworden. De elite, dat waren zij, daar rechts, en daar, links, lagen hun ideologische veren. Althans, zo zag ik het, destijds.
Ik studeerde af in het Nederland van Pim Fortuyn, en nog steeds was links niet aan de macht. Wel kregen ‘we’ opeens van van alles de schuld, niet in de laatste plaats van de moord op Fortuyn zelf, en werd er met steeds meer dedain gesproken over wereldvreemde linkse elites die blijkbaar bij voortduring allerlei controle hadden gehad over van alles en nog wat, en het land decennialang hadden verstikt onder een deken van politieke correctheid. Gezegd moest het allemaal worden, en gezegd werd het. Steeds vaker, steeds virulenter, en met steeds minder gevoel voor andere gezichtspunten. Het land was nooit bijster progressief geweest, maar de linkshaat klotste nu wel heel erg tegen de plinten. Althans, dat vond ik toen.
Het was 2003. Wist ik veel.
Inmiddels is het 2017 en extreemrechts bepaalt al vijftien jaar met veel succes de richting van het debat. Jaar na jaar zijn de grenzen opgeschoven. Er was een tijd, nog niet zo heel lang geleden dat we het hadden over ‘integratie’. Inmiddels gaat het allang niet meer over betere manieren om samen te leven, maar over het ‘terugveroveren’ van ‘ons land’ op een vijandige religie, over het sluiten van moskeeën, en over het afrekenen met de linksprogressieve elite. Geen idee meer waar deze waanzin ooit stoppen gaat.
Ik woon in een te klein flatje, en heb een klein baantje op de universiteit. We klagen niet, het is een topleven, maar een leven in de relatieve marge. Toch schijnt het zo te zijn dat ik bij ‘de elite’ hoor, en ik hoor steeds vaker dat ‘het volk’ binnenkort in opstand komt tegen mensen als ik – de zogenaamde ‘winnaars’ van de globalisering. Het heeft iets bizars, al die rechtse woede, deels afgevuurd vanuit comfortabele tweeondereenkappers en vrijstaande villas (terwijl ik al heel blij zou zijn met een rijtjeshuis). Vooral de stelligheid is verwarrend: je gaat het haast zelf geloven, dat wij, de linksprogressieven, de instituties van dit land al jaren aan onze zijde hebben.
Dat is niet zo. We leven in een rechts land, dat altijd al best wel rechts was, en de laatste jaren retorisch steeds verder naar rechts is opgeschoven – economisch, sociaal en cultureel. Wij, de linksprogressieven, zijn de uitdagers van de zittende macht. Dat waren we altijd al, en dat zijn we nog steeds. Het is makkelijk dat te vergeten als je virtueel besprongen wordt door een horde woedende PVV-ers of wordt gegaslight door de Wierd Duk van dienst, maar daardoor niet minder waar: de PVV groeit op de ontbindende kadavers van traditionele rechtse machtspartijen – het CDA voorop. Wilders is geen uitdager van de zittende macht. Hij is de zittende macht in zijn meest giftige, cynische gedaante. Hij zal bestaande problemen met ongelijkheid en segregatie dramatisch verergeren, niet oplossen. Hij is geen alternatief. Het enige echte alternatief voor de status quo ligt, al jaren, op links.
Vanuit die gedachte zal ik op vijftien maart stemmen. Het zal vast niet makkelijk worden, want het volk is rechts, en moet er niet veel van hebben, van al dat progressieve gedoe enzo. Maar, allejezus mensen, wat is het tijd voor verandering.
Miko Flohr, 12/02/2017