In onze woonkamer staat een piano. Het is een oud ding – zeker niet onooglijk, maar zichtbaar getekend door de jaren. Het instrument staat sinds 2007 waar ik woon – eerst in Nijmegen, toen in Oxford, en nu in Wassenaar. Af en toe speel ik wat, en zo nu en dan probeert een van de kinderen uit wat er gebeurt als je een toets indrukt – of meerdere tegelijk. Zij zijn, zo realiseer ik mij dan altijd meteen, de vierde generatie die erop speelt. Misschien wel de vijfde.
Mijn opa, Chris Flohr, was, voor de oorlog, een begenadigd pianist. Zeer waarschijnlijk trad hij eind 1934, op als ‘Jazz-pianist’ voor de ‘Bandoengsche Radio Vereeniging’. Althans, in de krant staat hij, denk ik, aangekondigd: 14 december 1934, van 19:15 tot 20:15. Het moet hem welhaast zijn – de uitzending was luttele dagen na afloop van zijn diensttijd die hij bij het KNIL in Bandung had doorgebracht. Het verhaal gaat dat hij, toen hij een paar jaar later voor de B.P.M. in Pladju ging werken, zelfs als enige Indo-Europeaan toegang kreeg tot de ‘Soos’ – destijds nog slechts voor witte Europeanen toegankelijk – zodat hij er de muziek kon verzorgen. Vonden ze enig, zo’n pianist. In 2008 bezocht mijn vader de plek – het gebouw stond er nog, en de vleugel waarop hij destijds mocht spelen bleek er nog opgeslagen te zijn.
Ontheemd
Na de oorlog werd langzaam duidelijk dat er voor de familie geen toekomst was in het onafhankelijke Indonesië. Met wat geluk en hulp werd uiteindelijk dan toch maar de reis georganiseerd: halverwege de jaren vijftig arriveerden de Flohrs in Nederland met niet veel meer dan zichzelf en de littekens van tien jaar oorlog en dekolonisatie. De foto die luttele momenten na de ontscheping in Amsterdam genomen werd hangt anno 2022 prominent bij mijn ouders aan de muur – de migratie is, ook zeventig jaar later, een zeer levend verleden. Zoals bij velen duurde het even voor de familie permanente woonruimte vond: Ruim twee jaar verbleven ze in gastpensions – eerst in Dennenoord, net buiten Oosterbeek, en vervolgens in De Branding, in de bossen buiten Doorwerth, niet ver daarvandaan. Het waren plekken een beetje achteraf, nog buiten de samenleving – niet geheel onvergelijkbaar met het hotel in Albergen waar de afgelopen week zoveel om te doen was.
Deze eerste Nederlandse jaren waren, denk ik, bijzonder pittig voor een gezin met zes deels nog heel jonge kinderen. Het waren jaren van onzekerheid zonder houvast. Jaren waarin opa op zoek moest naar een nieuwe baan. Jaren waarin hij ontdekte dat hij zijn boekhouddiploma’s opnieuw moest halen – de diploma’s uit zijn moederland bleken in zijn vaderland botweg niet geldig – een onder Indische Nederlanders welhaast spreekwoordelijke anekdote. Uiteindelijk landde het gezin in Oosterbeek: in 1957 konden mijn grootouders er een huis krijgen; niet lang erna kocht opa in het dorp – A. Jalink, Oosterbeek – een al wat oudere tweedehands piano. Het is deze piano, de ‘eerste in Nederland’ die, via wat omzwervingen in de familie, uiteindelijk bij mij belandde.
Tastbare migratiegeschiedenis
De piano in onze woonkamer is veel meer dan een instrument om op te spelen. Terloops wordt er door familie nog wel eens gevraagd naar hoe het nu met de piano is, en of ik er nog wel eens op speel, en ik antwoord dan bevestigend, en dat het goed gaat. De piano staat bij mij, maar is niet van mij, en zal nooit echt van mij zijn. Het is de piano van opa – de piano die hij kocht op het moment dat het er toch eindelijk echt op leek dat zijn leven, en dat van zijn gezin, definitief in rustig vaarwater was gekomen.
Mijn grootouders waren ontheemd, en zijn in zekere zin, denk ik, altijd ontheemd gebleven, al werd zo’n zwaar woord in onze familie natuurlijk niet gebruikt. Het is een migratiegeschiedenis met een zware nagalm (rechterpedaal ingedrukt houden en vrijuit spelen). De piano is een tastbaar relict van dat verleden, die het leven van mijn grootouders, hun kinderen, en deels zeker ook hun kleinkinderen in verregaande mate gevormd heeft – en nog steeds vormt. Het is de piano die, desgevraagd, stilletjes laat weten dat we niet mogen vergeten dat er ooit, voor deze familie, een pril, en onzeker begin was in een nieuw land dat totaal onbekend was.
Welkom in Nederland
Waar je vandaan komt bepaalt hoe je kijkt naar de wereld om je heen. De racistische protesten tegen bruine mensen bij het hotel buiten Albergen raken voor mij direct aan de onzekere contractpensionjaren van het gezin waarin mijn vader destijds kind was – jaren waarin volstrekt niet evident was dat mensen zoals mijn bruine grootouders welkom waren in het witte Nederland, en waarin zij op grond van hun huidskleur als anders werden geïdentificeerd.. Een aantal spandoeken en uitspraken sloegen letterlijk in als een bom. Dit racisme, nog steeds zo openlijk?
De schandalige wantoestanden rondom Ter Apel, de manier waarop ontheemden – soms jonge kinderen – door jan en alleman worden weggezet als ‘probleem’, de trots waarmee de grootste partij van ons land de eigen hardvochtigheid etaleert, het gemak waarmee het kabinet tornt aan fundamentele rechten als gezinshereniging – het doet me steeds vaker en steeds nadrukkelijker realiseren dat ook mijn familie, in eerste instantie, afhankelijk was van door onze overheid op deels zeer vergelijkbare wijze georganiseerde noodopvang: voor mij is dit niet een onderwerp waarover je vrijblijvend een standpunt kan innemen, maar een zaak van fundamenteel belang. Dat kan ook niet anders.
‘Maar dit gaat toch niet over jou?’
Die piano staat hier immers niet voor niets. Asieldiscussies raken direct aan wie ik ben, en aan wat ik hier doe, in deze samenleving. Ik heb besloten daar niet langer over te zwijgen. Dat leidt tot bijval, maar ook tot nogal wat tegenwind – soms meer, soms minder subtiel. Delen van de goegemeente vinden dat ik overdrijf. ‘Stel je niet zo aan’. ‘Jullie zijn gewoon Nederlanders. Hou er toch eens over op’. ‘Ik heb je hier vroeger nooit over gehoord’. ‘Voor jouw familie was het toch anders? Jullie hoorden hier!’ Het onbegrip bevestigt voor mij de kern van het probleem: de onwil – of onkunde – van vrijwel iedereen die ertoe doet om naar ons systeem te kijken door de ogen van direct of indirect betrokkenen zelf.
De reden daarvoor ligt voor de hand: ons asielsysteem is een wit systeem dat – laten we er geen doekjes om winden – de facto opgetuigd is door witte mensen om bruine en zwarte mensen buiten te houden. ALLES aan het systeem ademt dat doel. Het systeem denkt in het wit, kijkt in het wit, en handelt in het wit – en in onze publieke ruimte wordt er, zeer nadrukkelijk, in het wit over gepraat, en vooral vaak door witte mensen. Te weinig, en te weinig luid, klinkt het geluid van Nederlanders die direct of indirect aan de andere kant van dit systeem hebben gestaan. Zij zitten nauwelijks aan de knoppen in de media, in de tweede kamer of in ons kabinet, en trekken niet aan de touwtjes in organisaties die met het systeem te maken hebben.
Demografische monotonie
We zijn een samenleving vol migranten, maar ons publieke discours rondom migratie wordt gedomineerd door driftig (en vaak giftig) kwakende Hollandse kikkers voor wie migratie eerst en vooral iets van de ander is, en door hele colonnes aan leidinggevenden die het lang niet altijd kwaad bedoelen, maar er eigenlijk ook geen zak van snappen. Het is deze ‘institutionele witheid’ die ervoor zorgde dat u gisteren in de supermarkt een krant kon zien liggen die, na twee weken racistische vuilspuiterij over asielzoekers, had besloten te openen met een foto van tenten en mensen uit Ter Apel en daaronder de kop ‘lastpakken zonder enig toekomstperspectief’ – als het asielsysteem iets van de ander is, zie je collectief blijkbaar net wat makkelijker het probleem niet, en blijf je makkelijker toondoof. Het is hoog tijd dat die demografische monotonie op dit punt verandert. Daar zal ik mij nadrukkelijk voor blijven uitspreken. Dat is niet vrijblijvend: die piano staat hier niet voor niets.
Miko Flohr, 28/08/2022