Pijnlijk om te zien vond ik het: de staatssecretaris, die in haar statement zo zorgvuldig ieder woord had gewogen, die heel nadrukkelijk niet sprak over ‘racisme’, maar over ‘polarisatie’ – en niemand die naar haar luisterde, omdat iedereen in de bubbel in trance was over de vraag of er nou sprake was van ‘racisme’ in het kabinet – een vraag die aangezwengeld werd vanuit het geruchtencircuit, en waarvan je op voorhand kon weten dat die door het kabinet never nooit bevestigend beantwoord zou worden. Nog pijnlijker werd het toen we het de dagen daarna niet hadden over de redenen waarom deze staatssecretaris het nodig had gevonden om af te treden, maar over de gevoelens van gekwetstheid van de witte dames en heren uit het kabinet die met zijn allen een gepolariseerde sfeer hadden gecreëerd die voor deze staatssecretaris onwerkbaar was – een polarisatie waarvan iedereen de afgelopen weken de publieke kant had kunnen zien.
Wat er wél gebeurd was
Die publieke kant loog er niet om. Er was een staatssecretaris die vol trots vertelde dat hij nog steeds achter de haat zaaiende uitspraak van Wilders over ‘minder Marokkanen’ stond. Er was een andere staatssecretaris, nota bene van een partij die zichzelf liberaal noemt, die stond te bazelen dat “islamitische jongeren voor een groot deel onze Nederlandse normen en waarden niet onderschrijven”. Er was een premier die zonder aarzelen voorstelde om wetgeving in te stellen waarbij Nederlanders met Turkse en Marokkaanse nationaliteit gedegradeerd zouden worden tot tweederangsburger die je eenvoudig het paspoort zou kunnen afnemen. Fractievoorzitters van drie van de vier coalitiepartijen gooiden naar hartenlust olie op het vuur. Los van wat er nou precies in de ministerraad werd gezegd, is het glashelder dat er rondom het kabinet een sfeer heerste die voor een Nederlander van Marokkaanse komaf nauwelijks werkbaar was.
Waar het wél over had moeten gaan
Dáár had het natuurlijk over moeten gaan, deze week – over hoe het kan dat (witte) (normatieve) Nederlanders zich klaarblijkelijk nog steeds niet realiseren dat ze een omgeving kunnen scheppen die voor iemand met een andere achtergrond bedreigend of zelfs onwerkbaar is, deels zonder dat ze er erg in hebben, deels omdat ze ervoor kiezen er geen acht op te slaan. Over hoe het kan dat, na zeventig jaar migratie uit Indonesië, Turkije, Marokko, Suriname en de Antillen, Nederlanders zonder migratieachtergrond nog steeds lijken te denken dat zij de enige relevante norm vertegenwoordigen in hun verschrikkelijk gave land, en dat die anderen zich maar gewoon een beetje moeten aanpassen. Over hoe het kan dat, op het moment dat iemand conclusies verbindt aan de voortdurende polarisatieparade en zich expliciet uitspreekt tegen wat iedereen kan zien, de discussie over dit reële probleem volledig gekaapt wordt door geharrewar over een niet gemaakt verwijt. Over hoe het kan dat een zindelijk gesprek over dit onderwerp in Nederland nog altijd onmogelijk lijkt. Waarom hebben Nederlanders zich, na al die jaren, niet wat beter erin verdiept, zodat we dit gesprek nou eindelijk eens wel kunnen voeren zonder al die schwalbes, dat gejammer, en die trillende witte hysterie?
Wat er verdraaid werd
Ik kan niet de enige Nederlander van kleur zijn geweest die het patroon uit eigen ervaring herkende. Toen ik mij in 2021 uitsprak over wat het voor mij betekende om als Nederlandse academicus van kleur niet eerlijk behandeld te worden tijdens een sollicitatieprocedure voor een hoogleraarschap, heb ik ieder woord drie keer omgedraaid om zo precies mogelijk uit te leggen wat mij overkomen was, en waarom ik dat extreem problematisch vond – maar het werd door velen domweg gelezen als een klacht wegens ‘racisme’ – een woord dat ikzelf bewust niet gebruikt had – en dat was het dan. Ik meende mijn eigen drang tot precisie te herkennen in de woorden van Nora Achahbar – en ik zag dezelfde verkrampte verdraaiing van haar subtiel geformuleerde statement. Waarom kunnen we er in Nederland niet normaal over praten als het op dit vlak mis gaat? Waarom lukt dat niet?
Wat mij met afschuw vervulde
Daarnaast herkende ik ook de grote nadruk op het leed dat de situatie teweeg had gebracht bij de mensen wiens gedrag aan de kaak werd gesteld. De gemakzucht waarmee dat gebeurde vervulde mij met afschuw. Ik bedoel: dat het niet leuk is dat dit allemaal zo escaleert, no shit, Sherlock, maar wie zit er nou écht met de brokken? En denk je nou echt dat het lollig is om je in een positie te bevinden waarin je je gedwongen ziet een zo drastische stap te zetten, wetende dat onbegrip je deel zal zijn, en dat het enige dat je ermee wint een bare bones minumum aan peace of mind is? Denk je dat mensen van kleur die zich publiekelijk uitspreken tegen witte incompetentie denken wat makkelijke puntjes te scoren, of een beetje strategisch aandacht te trekken? Think twice. We zijn niet van Lotje getikt – maar soms is dit écht de enige manier om verder te kunnen in een land waar wit Nederlanderschap zonder migratieachtergrond de in steen gebeitelde norm lijkt te moeten zijn.
Wat het extra tergend maakte
De machtsongelijkheid maakte het gejammer extra tergend: de witte ministers en staatssecretarissen die zich hebben misdragen, zaten maandag allemaal nog samen op het pluche gekwetst te zijn, zonder dat iemand publiekelijk wenste te ontkennen dat er onverkwikkelijke dingen gezegd waren. Die staatssecretaris die hen met doordachte, waardige woorden aan had gesproken op hun gedrag zat thuis, zonder de steun van partijgenoten in het kabinet, of van het overgrote deel van de kamerfractie, en heeft via de pers bakken aan suggestieve verdachtmakingen over zich heen gekregen van anonieme ex-collega’s. Dat is hoe de verhoudingen liggen in Nederland als het over integratie gaat: je vecht tegen de bierkaai. Een deel kan niet beter, een deel wil niet beter, en een deel vindt per definitie dat je terug mot naar je eige land.
Wat zou moeten gebeuren
Wat gebeurde maakte mij boos en verdrietig. Ik weet soms niet meer zo goed hoe we er moeten komen, maar het zou mooi zijn als de mensen die oprecht menen dat iedereen hier gelijkwaardig is, en dat raciale ongelijkheid en discriminatie niet welig zouden mogen tieren, in staat zouden zijn korte metten te maken met die verkramping, die onwetendheid, die onbewuste desinteresse, en dat verdoemde zwijgen. Met geharnaste racisten praten is zinloos – ik heb wat beters te doen – maar mensen die vinden dat ze staan voor onze gedeelde kernwaarden mogen soms echt beter hun best doen te begrijpen dat zij niet zien, en niet in staat zijn om te zien, dat de raciale realiteit een stuk weerbarstiger is dan hun egalitaire ideaal, en dat zij daar zelf soms een andere rol in spelen dan zij denken en hopen. En het is niet alsof dit de eerste keer is dat iemand dit opschrijft.
Miko Flohr, 21/11/2024