Het Romeinse Rijk ging niet ten onder aan klimaatverandering

Hoe verklaar je de ineenstorting van een rijk dat gedurende meerdere eeuwen het gehele mediterrane gebied en grote delen van Europa beheerste? De vraag naar de ondergang van het Romeinse Rijk is al een paar eeuwen onderwerp van verhitte discussie onder historici. Al in de achttiende eeuw schreef Edward Gibbon zijn beroemde Decline and Fall of the Roman Empire, waarin hij de val van Rome toeschreef aan moreel verval, decadentie, en de opkomst van het Christendom. Het aantal theorieën dat sindsdien te berde is gebracht, is niet op de vingers van twee handen te tellen, maar iets dat op consensus lijkt is er nog altijd niet.

Loodvergiftiging, dat was jarenlang de borrelpraat: het Romeinse rijk zou aan zijn einde zijn gekomen doordat het water dat men dronk grote hoeveelheden lood zou hebben bevat, en doordat men bepaalde levensmiddelen in loden ketels zou hebben bereid. Het idee is, inmiddels, goeddeels naar het rijk der fabelen verwezen. Begin vorige eeuw is ook nog – geheel in de geest van de tijd – serieus geopperd dat de slagkracht van Rome verzwakte doordat de Romeinen hun raszuiverheid niet op peil wisten te houden: de Romeinen verwekten kinderen bij hun slaven uit het Nabije Oosten, waardoor zij geleidelijk ‘oriëntaliseerden’. Daarmee verdwenen de rationele, Indo-europese kwaliteiten die het rijk groot hadden gemaakt. Gek genoeg overigens is na 1945 nooit meer iets van deze theorie vernomen. Een serieuzere kandidaat-oorzaak voor de problemen van het Romeinse rijk in in ieder geval de derde eeuw is de Antonijnse Pestepidemie, die in de laatste decennia van de tweede eeuw door het rijk raasde, en naar men vermoedt aanzienlijke hoeveelheden slachtoffers heeft gemaakt. De precieze impact van deze epidemie is vooralsnog echter niet meetbaar gebleken.


Tegenwoordig maken we ons druk om klimaatverandering, en dus is het niet geheel onverwacht dat er her en der theorieën opduiken waarin de ondergang van Rome wordt toegeschreven aan veranderende klimatologische omstandigheden. Zo kon u afgelopen maandag in Trouw een lang stuk lezen waarin Martin Wassen, hoogleraar milieuwetenschappen te Utrecht, uiteenzet hoe klimaatverandering in de derde eeuw leidde tot problemen in de Romeinse graaneconomie, waardoor rond het jaar 300 de voedselvoorziening van de grote steden in het geding kwam, met allerlei hongersnoden tot gevolg. De Romeinen houden ons daarmee uiteraard ook nog een wijze les voor: we moeten onze voedselvoorziening meer regionaal organiseren, zodat het systeem tegen een stootje kan.

Nu is ondergetekende zeer bezorgd over de nakende klimaatverandering, maar dit verhaal rammelt in meerdere opzichten. Allereerst moet het beeld van een geïntegreerde graaneconomie beslist niet worden overdreven: verreweg het meeste graan dat in de Romeinse wereld werd geproduceerd, werd lokaal of regionaal geconsumeerd. Een klein deel vloeide via belastingen naar de stad Rome of naar het leger, en een deel werd verhandeld, maar niet noodzakelijkerwijs over enorme afstanden.

Daarnaast is het pertinent onduidelijk in hoeverre de Romeinse wereld zich op de grenzen van het op dat moment mogelijke begaf: we weten dat meer land werd gecultiveerd dan in eerdere periodes, maar zeker voor grote delen van Romeins Europa is simpelweg onduidelijk of alle theoretisch beschikbare landbouwgrond ook daadwerkelijk intensief werd gebruikt. Het kan prima zo zijn dat er in delen van de Romeinse wereld een buffer aan onontgonnen land was om eventuele effecten van klimaatverandering of verdere bevolkingsgroei op te vangen, maar dat is een vraag die alleen de archeologie enigszins kan beantwoorden, en daarvoor moet nog bijzonder veel werk worden verzet.

Belangrijker nog is dat het eigenlijk totaal onduidelijk is in hoeverre klimaatverandering vanaf 200 na Christus nou echt een factor van betekenis werd. In een grondig artikel uit 2012 heeft een aantal wetenschappers verschillende datasets naast elkaar gelegd, en daaruit blijkt dat de omstandigheden in de derde eeuw inderdaad iets minder gunstig waren dan daarvoor, maar in de vierde eeuw lijkt bijvoorbeeld alweer enig herstel op te treden. De precieze impact van de veranderingen in de derde eeuw blijft ook onduidelijk: dat de schommelingen in het klimaat contemporain lijken te zijn aan politieke instabiliteit wil nog niet zeggen dat er ook een causaal verband is. Zoals we in het Nederland van 2014 dagelijks kunnen zien is politieke instabiliteit bovendien iets heel anders dan een existentiële sociaaleconomische crisis. Er zijn geen harde aanwijzingen dat de bevolking van de steden in het Romeinse rijk in de derde eeuw al drastisch terug loopt: substantiële bevolkingskrimp wordt pas in later eeuwen echt zichtbaar.

Klimaatverandering is een immens belangrijk probleem, en het kan in dat geval zeker betekenisvol zijn om te kijken naar gevolgen van overexploitatie, overbevolking en klimaatverandering in het verre en minder verre verleden, maar het idee dat Rome (deels) ten onder ging aan klimaatverandering is en dat we daaruit lessen moeten trekken, totdat het archeologisch of historisch aangetoond kan worden tendentieus, ongefundeerd, en nodeloos schadelijk voor de geloofwaardigheid van eenieder die – met ondergetekende – zou willen betogen dat klimaatverandering het politieke issue van deze tijd is, of zou moeten zijn.

Miko Flohr, 11/01/2015

Some notes on 2014

It may seem as if 2014 for me, as a researcher was an uneventful ‘in-between-year’, where nothing really happened, and everything stayed the same. It wasn’t. Not at all. I mean, yes, true, there were just a few papers and conferences, and if you take away the review articles and some very short popularizing publications, my publication record is spectacularly unimpressive – there is a chapter on the Roman Textile economy, and an encyclopedia entry on the Roman economy. But that’s just the surface. If 2013 – with the OUP monograph, and the JRA article – was a year of harvesting, 2014 was a year of planting seeds, and of making things grow.

There was a bit of an echo of 2013, of course, with the first reviews of The World of the Fullo appearing. I can only say that I am amazed by the positive responses to what I did. Sure, there was a little bit of criticism, and there undoubtedly will be more of that in the future, but the general picture seems to be that The World of the Fullo is a relevant contribution to the field, and one that settles some debates definitively – particularly regarding what fullers did, the technicalities of the process, and the spatial position of fulling in the urban environment. Some reviewers seem to be a bit less enthusiastic about the two chapters about the social lives of fullers – in the workshop, and in the community – but I have not yet read anything that makes me realize that I have inavertently made a terrible interpretative mistake. So far, so good.

But what did I actually do, in 2014?

The importance of 2014 lies in the fact that this was the first year in which I really devoted substantial amounts of time to the Building Tabernae project. Besides setting up a project blog, I made a field trip to Italy, which brought me to an array of sites that I hadn’t seen before, but that will play a role in the later stages of the project. It was good to familiarize myself with them now already. I also returned to Pompeii, for two weeks, finishing the survey that I had started in 2011, and looking at several complexes that I thought relevant to discuss to greater length in the project monograph. At Pompeii, most work for the project is done, though I might need to go back shortly to check some things after I have written it up. I also did work on Ostia, especially for the conference in Rome, in September, where I gave a paper on the commercial history of the western decumanus. It was an important year for the project, and it will show, I hope in 2015, when I will start to write the first chapters.

Miko Flohr, 06/01/2015