Hoezo waren Romeinse gladiatoren vegetarisch?

Romeinse gladiatoren zouden vega’s zijn geweest, en geleefd hebben op een vrijwel vleesloos, vegetarisch dieet, waarbij ze hun energie op niveau hielden door een powerdrankje gebaseerd op as van verbrande planten. En dat zou dan allemaal zichtbaar zijn geworden in de botten van een twintigtal gladiatoren die ergens in de tweede en derde eeuw in Ephesus werden begraven. Aldus wetenschapsjournalist Pieter Hotse Smit, die er voor de Volkskrant een stukje over schreef, en daartoe putte uit een bericht dat door de BBC in elkaar werd geflanst, en voor de vorm keurig een linkje naar de bronpublicatie opgeeft, maar die overduidelijk niet heeft gelezen. Het verhaal klopt namelijk niet, en wordt ook niet ondersteund door de gegevens die de Oostenrijkse onderzoekers zelf publiceerden.


Allereerst: ja, het is redelijk geloofwaardig (maar niet noodzakelijkerwijs onproblematisch) dat een deel van de geanalyseerde slachtoffers inderdaad gladiator was: ze werden gevonden op een plek met iconografische verwijzingen naar gladiatorenspelen, en velen lijken te zijn overleden als gevolg van een trauma – en dat kunnen natuurlijk heel goed verwondingen zijn die zijn opgelopen tijdens een optreden in een amphitheater – dat overigens voor zover ik weet in Ephesus nooit geïdentificeerd is, maar ook daarvoor is eventueel wel een uitweg te bedenken.

Het is in ieder geval zinnig om deze ‘gladiatoren’ als groep te bestuderen, en om ze als groep te vergelijken met andere populaties uit andere grafvelden – hetgeen precies is wat de Weense onderzoekers deden. Ook die vergelijking is nog zo makkelijk niet: het is niet noodzakelijkerwijs helder dat de populaties contemporain zijn. Daarnaast zijn de aantallen wel erg klein: 20 gladiatoren, en een controlesample van nog eens 20 niet-gladiatoren, te dateren binnen een tijdstbestek van 200 jaar. Dat zijn nogal weinig mensen voor een nogal lange periode – iets dat iedere mogelijke conclusie per definitie nogal verwatert.

De onderzoekers zijn fair en eerlijk te werk gegaan, en hebben de twee groepen voor zover ik kan overzien geloofwaardig en grondig geanalyseerd. Maar nu komt het: waar Volkskrant (en BBC) om het hardst roepen dat de isotopenanalyse zou hebben aangetoond dat de gladiatoren vooral vegetarisch aten, zeggen de onderzoekers het net even anders. Ik citeer:

All individuals consumed C3 plants like wheat and barley as staple food. Pliny the Elder reported in his Naturalis historia that barley (hordearii), a C3 plant, was a main component of the gladiators nutrition which matches our findings. However, most NG individuals apparently also had C3 plants as a staple food since no statistical difference is detectable.

Even verderop, in de algemene conclusie wordt het nóg explicieter:

The different groups’ (gladiators, NG-males, females, infants) stable isotope data do not differ significantly.

Met andere woorden: hoe vegetarisch de gladiatoren ook waren, ze onderscheidden zich daarmee niet van de rest van de populatie! En dat is ook niet zo raar: onze kennis over het antieke dieet is niet heel groot, maar het staat wel vast dat de consumptie van vlees, voor de overgrote meerderheid van de bevolking, een incidentele aangelegenheid was. Voor vis lag dat marginaal genuanceerder omdat het in de kuststreken redelijk goed te krijgen was, maar landinwaarts was vis ook lange tijd een luxeproduct, en alleen in geconserveerde vorm te verkrijgen.

Isotopenanalyse is in recente jaren een beetje een trend in ons vakgebied, en het is zeker in potentie een belangrijke bron van informatie over antieke diëten – zo is, ongetwijfeld tot uw grote verrassing, op basis van isotopenanalyse aangetoond dat men in de omgeving van Ostia, aan zee bij Rome, redelijk wat vis moet hebben gegeten. Het is echter, zoals veel nieuwe technologie ook een potentiële bron van misplaatste factoïden en mythes: de archeologen die de leiding hebben over de opgravingen begrijpen de technologie dan vaak nog niet zo goed, verwachten er wonderen van, en zijn blij met ieder tastbaar resultaat. Omgekeerd kennen de analytici die het laboratoriumwerk doen de historische context weer niet, en rukken vaak lukraak wat feitjes uit de kast om te laten zien dat hun resultaten overeenstemmen (of juist niet) met wat ‘de antieke auteurs’ schrijven. De integratie van dit soort nieuwe technologieën in het vak – op een manier waarop iedereen weet waar ie mee bezig is, duurt nog wel even, en gaat met veel vallen en opstaan.

En met sensationele stukjes over zogenaamd baanbrekende resultaten van de hand van journalisten die eigenlijk ook niet zo goed weten waar ze het over hebben, en niet de tijd nemen om echt kritisch naar de bronpublicatie te kijken.

POSTSCRIPT (26/10/2014, 15:47)

Op verzoek van de Volkskrant even een kort naschrift. Hoewel ik blijf vinden dat de wetenschapsjournalist in kwestie de feiten in dezen veel zorgvuldiger had moeten checken, verdient het wellicht wat meer nadruk dat De Volkskrant zich hier in wel heel goed gezelschap bevindt: niet alleen (zoals reeds genoemd) de BBC, maar ook NRC heeft dit bericht eveneens verspreid – laatstgenoemden zelfs in de gedrukte (!) krant. Het verdient bovendien wat nadruk dat ook de onderzoekers via hun uitspraken in het interview dat zij aan de BBC gaven actief hebben bijgedragen aan het oproepen van een nogal misleidend en deels onwaar beeld.

Ook is het natuurlijk wel degelijk zo dat de nuance dat het beeld bij de gladiatoren niet afweek van de controlegroep wel degelijk in het stukje van de Volkskrant staat vermeld, zij het achteraan in het bericht, en zonder de implicaties van dit simpele feit voor het eerder opgeroepen beeld van de ‘vega-gladiatoren’ uit te werken – de zin ‘Behalve het asdrankje verschilde het dieet van de gladiatoren nauwelijks van dat van de lokale bevolking’ staat nogal op gespannen voet met het in kop en in inleiding neergezette beeld. Dat is nog steeds gewoon misleidend.

In de oorspronkelijke versie van dit stukje schreef ik verder niets over het ‘asdrankje’ dat door de onderzoekers gereconstrueerd is. Dit wordt in de journalistieke stukken als feit gebracht, terwijl het in het bronartikel met zeer veel omzichtigheid wordt geopperd. En terecht, want de facto is er niets in de gegevens dat erop duidt dat de gladiatoren inderdaad dit drankje dronken, behalve een afwijkende Sr/Ca-verhouding, maar die kan uit verschillende voedingspatronen worden verklaard, zelfs, zo geven de onderzoekers eerlijk toe, via dierlijke produkten:

We cannot exclude some other mineral uptake of an unknown Ca supplier, such as dairy products which did not show significant signatures in stable isotope ratios.

De facto hebben de onderzoekers geen significante resultaten uit de analyse, en vertellen ze een sensationeel verhaal op basis van de schriftleijke bronnen, die we al eeuwen kennen. Daarmee voegt de hele isotopenanalyse dus NIETS toe aan het historische beeld, behalve dat het niet uitsluit dat Plinius inderdaad gelijk had. We weten dus niets.

Tot slot: een collega wees mij op de bijzondere achtergrond van PLOS ONE, als tijdschrift, waar je als wetenschapper stevig betaalt voor publicatie, maar dat verder geen peer review toepast vóór publicatie. Het lijkt mij goed als journalisten zich daar rekenschap van geven, vóór ze zo’n artikel gebruiken als basis voor een sensationeel stukje dat uiteindelijk vooral uit gebakken lucht bestaat.

CORRIGENDUM (20:31)

Goed, PLOS ONE doet dus wél aan een soort-van peer review, maar dan alléén op formele criteria, en niet op zaken als vernieuwendheid, relevantie en urgentie. Dat vind ik geen serieuze peer review, maar als zij het zo willen noemen, soit.

Miko Flohr, 26/10/2014

Forma Urbis: Costruire Tabernae

In a letter to Atticus dated 18 april 44 BC, Cicero writes his friend that two of his shops in Puteoli had collapsed, and that he is planning to rebuild the property in a way that allows him to make even more money out of it. It is one of the very few references to a phenomenon that is likely to have been widespread in the cities of Roman Italy: investment in, and ownership of commercial facilities by the elite.

Commercial space was a defining element of the landscape of Roman cities, and the quintessential commercial facility in the Roman world was the taberna – a large room with a wide opening onto the street to maximize opportunities for interaction between inside and outside. Never an independent building itself, the taberna features only marginally in studies of Roman architecture and urbanism, and few scholars have studied the taberna as a socioeconomic phenomenon.

There are, however, good reasons to take a closer look at the taberna. Rather than a constant, unchanging element of Roman urban space, the taberna had a history of its own, and this history is extremely important for our understanding of the history of cities in Roman Italy. This is especially true if we focus on the construction of tabernae: building tabernae was a form of economic investment that, as in Cicero’s case, served to earn proprietors a profit, and the decision to build (or not to build) tabernae was based on at least some understanding of the local market situation.

Continue reading on buildingtabernae.org

Miko Flohr, 19/10/2014

Laat NWO meer kleine beurzen uitdelen

Stevige discussie over wetenschapsfinanciering dezer dagen. Zaterdag een brisant opiniestuk van hoogleraar bestuurskunde Willem Trommel (VU) in de Volkskrant waarin betoogd werd dat de wetenschapsselectie van NWO een ‘ontmoedigende farce’ is. Het zou beter zijn de helft van het budget van NWO terug te geven aan de universiteiten, en loting een centrale rol te geven in de verdeling van de rest van het geld. Vandaag op Volkskrant.nl een ontluisterend verhaal van Leonie Janssen-Jansen over de manier waarop bij NWO haar procedure verknald werd door – schijnbaar – klassiek gekonkel binnen de beoordelingscommissie. Haar conclusie luidt eveneens dat de inhoudelijke kwaliteit en integriteit van de selectieprocedures (allemaal dus!) onder verantwoordelijkheid van NWO ‘ver onder de maat’ zijn.


Het is een moeilijk debat: NWO deelt grote sommen geld uit, en in de competitie zijn – bij een vlekkeloos eerlijk proces – de verschillen tussen net wel en net niet vaak ontzettend klein, en de gevolgen enorm. Daar komt nog bij dat iedere beoordeling mensenwerk is, en dat dat dus betekent dat het niet uitgesloten is dat er fouten worden gemaakt: waar gehakt wordt, vallen spaanders. Ultieme eerlijkheid en ultieme objectiviteit zijn – óók bij de grondige, gebureaucratiseerde procedures van NWO – doelstellingen, en geen gegeven feiten. Het verhaal van Janssen-Jansen lijkt (ik ken de details niet) daarvan een schrijnend voorbeeld, en ik kan me de frustratie en het gevoel van onmacht levendig voorstellen. Hopelijk krijgt het recht zijn goede beloop, wat dat ook moge zijn.

NWO kan beter, maar is wel degelijk belangrijk

De vraag is wel of je dit soort persoonlijke en individuele voorbeelden (ook Trommel baseert zijn verhaal erop) kan en mag veralgemeniseren, en of het verstandig is ze te gebruiken als vertrekpunt in een politieke discussie over wetenschapsfinanciering: dat NWO zo nu en dan fouten maakt is geen steekhoudend argument om het geld dan maar terug te schuiven naar de universiteiten, maar een argument om de procedures te verbeteren, ook al omdat procedures op universiteiten nou niet de naam hebben het toonbeeld te zijn van transparantie, onafhankelijkheid en eerlijkheid: voor iedere horrorstory over de dans om het geld bij NWO is er minstens één andere te vinden aan iedere willekeurige faculteit in Nederland. Laten we de discussie wel eerlijk voeren, zou ik zeggen.

Dat eerlijk begint, denk ik, met erkennen dat NWO speelt een essentiële rol speelt in het doorbreken van lokale belangen, machtspatronen en netwerkposities binnen universiteiten en faculteiten: een facultair verzijspoorde hoogleraar kan bij NWO krijgen wat lokaal minder snel lukt. Onderzoek dat buiten de facultaire zwaartepunten valt, is bij NWO kansrijker dan lokaal. Ook het veelgehoorde argument dat NWO onnodig veel overhead heeft overtuigt niet: wellicht kan er wat in de overhead bij NWO gesnoeid worden, maar als universiteiten de grondigheid van hun procedures tot op de standaard van NWO zouden opschroeven, zouden ze net zoveel aan overhead kwijt zijn, zo niet meer.

Verdeelmodellen

Dit wil niet zeggen dat er geen kritiek te leveren valt op het financieringsbeleid van NWO. Sterker, ik denk dat veel van het gemopper op NWO niet zozeer te maken heeft met het feit dat men geld verdeelt, maar met de verdeelmodellen: de financieringsinstrumenten. Kort en goed: NWO kiest er steeds nadrukkelijker voor om het geld te verdelen in grote brokken. Dat betekent dat er, in iedere procedure, een klein aantal projecten gehonoreerd wordt, en dat die projecten vervolgens een rijke bak geld meekrijgen.

De consequentie is dat er weinig winnaars zijn, en veel verliezers, en dat winnen of verliezen bijzonder grote consequenties heeft – en dus, dat oneffenheden in de procedures bijzonder grote gevolgen kunnen hebben. Goed voorbeeld zijn de zwaartekrachtsubsiedies, waarbij in 2013 153 miljoen, en in 2012 167 miljoen verdeeld werd, steeds over zes (zes!) grote teams – dat wil zeggen: ruim 25 miljoen per team (!). Voor dat geld kun je, om maar wat te noemen, ruim zeshonderd postdocs drie jaar onderzoek laten doen, of bijna tweeduizend (!) universitair docenten een jaar lang onderzoekssabbattical geven.

Verliezen is minder erg als de kans dat je in het vervolg ook eens een keer wint minder klein is, maar dat is niet het enige. Het uitdelen van zulke grote sommen geld gaat uit van een overmatig vertrouwen in de kwaliteit van procedures, en in de voorspelbaarheid van kwaliteit: goede voorstellen kunnen in de praktijk ook mislukken. Een NWO dat meer kleine beurzen uitdeelt, kweekt niet alleen groter draagvlak (want dat lijkt me wel een probleem), maar spreidt ook de risico’s, en creëert daarmee een beter, gevarieerder wetenschapsklimaat, waarin competitie niet draait om het herkennen van excellente toponderzoekers, maar om het faciliteren van zoveel mogelijk en gevarieerd mogelijk onderzoek: variatio delectat (*).

Sabbatical

Een financieringsinstrument zou daarbij echt enorm kunnen helpen: laat NWO universitair docenten en hoogleraren ruime mogelijkheid bieden om eens in de zoveel tijd een onderzoekssabbatical aan te vragen, zodat ze een half jaar of een jaar de tijd hebben om gedurende de jaren in onderwijs en beperkte onderzoekstijd opgebouwde ideeën uit te werken tot een paar artikelen of een boek, of een goede aanvraag voor een groter onderzoeksproject (of alledrie). Hoewel ik als tijdelijk aangesteld onderzoeker (met een NWO-beurs, ja) de vastigheid van een UD-positie wel eens benijd, is het vaak wel zo dat het moeilijk is om, als je een baan hebt met hoge onderwijslast, geld te vinden om even wat meer tijd te hebben voor onderzoek. NWO biedt voor die groep nu vooral alles of niets: of een goede beurs, en dan een paar jaar full-time onderzoek doen, of gewoon doormodderen met een klein beetje onderzoek in de late uren. Daarmee blijft een groot potentiëel aan wetenschappers onbenut, en dat lijkt me voor ons onderzoeksklimaat een bijzonder slechte zaak.

Miko Flohr, 10/09/2014

Bij een stevige bak professorenkritiek op NWO

Toen ik in 2012 hoorde dat NWO mij een VENI subsidie had toegekend was ik, zoals u zult begrijpen, lichtelijk door het dolle heen. Een VENI is een fantastische beurs, die je niet alleen drie jaar netto onderzoekstijd geeft om je ideeën te ontwikkelen, maar ook perspectief biedt op een verder vervolg. Er zijn geen garanties, natuurlijk niet, maar een VENI telt, en geeft aanknopingspunten. Ik zat dan wel moederziel alleen in Ostia, maar ik heb het even goed gevierd die avond.

Misschien voelde het ook wel een beetje als een overwinning, ondanks de relatieve willekeur van zo’n procedure: met mijn specifieke specialisatie – tussen oude geschiedenis, klassieke en mediterrane archeologie in – dreigde ik een beetje tussen wal en schip te belanden, althans, zo voelde dat: ik kon op heel veel van de banen die voorbij kwamen wel een beetje solliciteren, maar het was nooit helemaal ideaal. Ik was dan wel classicus, maar deed te weinig met tekst voor oudhistorici, en ik wist dan wel dingen van materiële cultuur, maar deed te weinig met aardewerk voor mediterrane archeologen. Ik deed dan wel iets met klassieke archeologische sites (i.e. Pompeii), maar geen kunst of architectuur, en dat is dan voor klassieke archeologen weer lastig. De paar Nederlandse onderwijsbanen die wél goed pasten bij mijn profiel leken op dat moment tot in de lengte der jaren bezet.


Toch heb ik nooit een compromis willen sluiten: ik vond (en vind) mijn richting belangrijk en vernieuwend, en ik had weinig zin om puur voor de carrièrezekerheid dichter tegen de mainstream aan te gaan schurken (voor zover die überhaupt bestaat). Dat dat betekende dat mijn werk buiten vrijwel alle denkbare facultaire onderzoekszwaartepunten viel – in zo’n beetje het ganse land – was natuurlijk wel een probleem, maar dat was dan maar zo. Bovendien: zelfs als ik daaraan had willen toegeven, ging dat niet meer. Op een gegeven moment zit je simpelweg vast: als je je specialiseert in de archeologie van stedelijk economisch leven in de Romeinse wereld, word je niet geacht ook gespecialiseerd te zijn in – pak hem beet – monumentale architectuur en wanddecoratie, en is je manouvreerruimte in wat na de promotie volgt niet onbeperkt.

Ik had daarnaast op dat moment ook geen kruiwagen die mij zomaar even aan een baan kon helpen in Nederland. Goede kruiwagens zijn zeldzaam in de academie, maar als je er een hebt, en die heeft opeens een baan, kan dat een verschil van dag of nacht maken. Er zijn, nog steeds (!), mensen die kort na, of zelfs nog vóór hun promotie aan de vaste baan raken, en dat is echt niet omdat ze nou zo ontiegeljk veel slimmer of beter zijn dan anderen. Dat is omdat alles voor hen binnen een faculteit op een bepaald moment op de juiste plaats valt – zoals dat voor mij gebeurde tijdens de VENI-procedure (laten we wel reëel blijven). Good for them, en veruit de meesten verdienen die baan ook. Maar voor mij zat het er niet in.

NWO bood dus uitkomst, in mijn geval, en had ik die VENI niet gekregen, dan was het heel lastig geweest om vanuit Oxford terug te keren naar Nederland, en om überhaupt in de wetenschap te blijven. Ik word dan ook altijd een beetje narrig als collega-academici, en met name die met een vaste aanstelling en een goede machtspositie, lange opiniestukken schrijven over hoe slecht het wel niet is gesteld met NWO, dat ze ooit zo’n goede student hadden die er bij NWO niet doorkwam (goh), en dat het geld maar beter terug kan naar de universiteiten, omdat men daar de onderzoeksbanen tegen minder overhead kan verdelen. Dat laatste kán natuurlijk een keuze zijn, en het zou ongetwijfeld voor universiteiten tot meer controle leiden over het eigen onderzoekspalet, en meer mensen sneller baan- en carrièrezekerheid geven. Maar wel tegen een fikse prijs.

Die prijs is dat je de route voor al die mensen die onorthodox onderzoek doen dat buiten de door de hoogleraren vastgestelde facultaire programmalijnen valt wel heel moeilijk maakt, en dat je de juniores wel heel afhankelijk maakt van de onvermijdelijke machts- en invloedsverwikkelingen die zich binnen faculteiten en instituten af plachten te spelen, en van de positie van ‘hun’ hoogleraar daarin (of: ‘deze groep heeft vorig jaar al een postdoc gehad, nu even niet, hoe goed de kandidaat ook is’). De meerwaarde van NWO is nou net dat die lokale netwerken, zwaartepunten en belangen worden doorbroken, en dat op die manier ruimte wordt gecreëerd voor onderzoekers die langs de lokale weg wellicht niet direct aan de bak komen, maar wel iets te melden hebben.

De prijs van het terugoverhevelen van onderzoeksgeld naar de universiteiten is dus, vanuit mijn wellicht verwrongen perspectief: oneerlijkere concurrentie, minder vernieuwing in het onderzoek, en het buiten de boot vallen een bepaalde groep potentiële toponderzoekers. Dat lijkt me uitermate slecht voor de ontwikkeling van het Nederlandse onderzoek. Dat je NWO ontlast door, bij honoreerbare voorstellen van ongeveer gelijke geschiktheid, toe te staan dat loting wordt toegepast, lijkt me een goede suggestie, en extra geld voor de universiteiten om zelf beleid te voeren zou ook prachtig zijn, maar in geen geval moet er geld van NWO terug naar de universiteiten.

Sterker nog, het zou goed zijn als universiteiten gedwongen worden om meer rekening te houden met fondswerving in hun invulling van die schaarse vaste banen die er zijn. Hoezeer ik het de betrokken geluksvogels ook gun, het moet niet zo zijn dat de ene wetenschapper zich jaren van topbeurs naar topbeurs sleept, terwijl de andere vroegtijdig uit competitie wordt genomen en min of meer ‘zomaar’ een vaste baan krijgt zonder dat daar vergelijkbaar hoge inhoudelijke eisen aan worden gesteld. Gelijke monniken, gelijke kappen: geen vaste baan meer zonder dat je óf hebt laten zien dat je beurzen kan binnen halen (NWO is niet bepaald een volledige loterij, zeg maar) óf dat je – gedurende meerdere jaren – internationaal baanbrekende peer-reviewed publicaties kan produceren. Lijkt me ook essentieel voor de kwaliteit van onze academie, overigens.

Het huidige systeem heeft namelijk, zeker vanuit mijn perspectief, soms iets van een course à deux vitesses: je hebt enerzijds de extern gefinancieerde ‘toptalenten’, die zich in voortdurende onzekerheid en zonder perspectief op vastigheid jaren een slag in de rondte publiceren, en anderzijds de intern aangestelde ‘local heroes’, voor wie de urgentie om op topniveau te publiceren en presteren een stuk minder groot is, omdat ze door patronage of toeval op jonge leeftijd in een min-of-meer vaste baan zijn gerold (wat niet wil zeggen dat velen dat publiceren niet alsnog wel gewoon op topniveau doen, natuurlijk – het gaat om de noodzaak).

Om die oneerlijkheid te doorbreken zijn drie zaken essentieel. Ten eerste, voor beursverstrekkers als NWO: koppel baanperspectief (<>garantie) aan de topbeurzen of dwing universiteiten dat te doen. Ten tweede, voor universiteiten: voer een grondig tenure-track systeem in voor de weinige vaste banen die er te vergeven zijn, en verbeter sollicitatieprocedures totdat ze op dezelfde standaard zijn als die NWO hanteert, zodat nooit de indruk kan ontstaan dat mensen hun vaste positie niet aan hun professionele kwaliteiten en inzet te danken hebben. Ten derde, voor de wetgever: maak dat bovenstaande binnen het arbeidsrecht mogelijk is.

Uiteindelijk is ieder beleid beperkt. Onderzoeksfinanciering is en blijft uiterst complex en moeilijk te sturen. Maar als ik terugdenk aan wat ik de laatste twaalf jaar heb gezien en meegemaakt lijkt me vooral dit de sleutel: divide et impera – verdeel en heers. Alleen door verschillende gelijkwaardige carrièretrajecten naast elkaar te hebben kan je de onoplosbare tekortkomingen van ieder traject afzonderlijk ondervangen. Meerdere wegen leiden naar Rome. Geen enkele reden, vooralsnog, om te knabbelen aan het budget van NWO.

Miko Flohr, 07/09/2014

Bij de stille ontmanteling van de Italiaanse archeologie

Terwijl u nietsvermoedend de ene na de andere archeologische site bezoekt op uw vakantie in Toscane, Umbrië of Lazio, gaat de ontmanteling van de Italiaanse archeologische infrastructuur gewoon door. Volgende slachtoffer: de Soprintendenza Archeologica della Etruria Meridionale, die – zoals de naam aangeeft – het archeologische erfgoed van zuidelijk Etrurië beheert. Dat wil zeggen: geheel Lazio ten noorden van Rome, topsites als Cerveteri, Tarquinia en Vulci incluis – een gebied met meer archeologisch erfgoed dan in Nederland en België bij elkaar.

Het stemt allemaal buitengewoon treurig. Ik was een paar maanden terug in deze regio voor mijn onderzoek, en met de huidige infrastructuur is al dat Etruskische erfgoed al nauwelijks te managen, laat staan met een fiks verkleinde archeologische dienst, die straks vanuit Rome opereert en heel Lazio moet bestrijken. Het is geheel terecht dat er grote onrust is onder Italiaanse archeologen. Niemand minder dan de grote Mario Torelli, die vijftig jaar geleden zijn carrière in dit gebied begon, verwaardigde zich een vlammend betoog in te sturen naar La Repubblica. De toekomst, en zeker ook de toegankelijkheid van het erfgoed staat op het spel.


En zo gaat het al jaren – de ene hervorming na de andere fusie, steeds met nog weer een volgende bezuiniging en structuurverandering in het vooruitzicht (en efficiënter wordt het er allemaal overigens nooit van). Ik heb van redelijk dichtbij gezien hoe er de laatste jaren gehannest is met de archeologische dienst van Pompeii. Dat is simpelweg een grove schande. En het gaat niet alleen om het bezuinigen en fuseren zelf. Misschien nog wel erger is de structurele opeensheid der dingen – de chaos van een permanente staat van reorganisatie die ertoe leidt dat iedereen meer bezig is met hoe de dienst er over een jaar uit zal zien, dan hoe het met het erfgoed zelf eigenlijk gaat. Niet helemaal ideaal als je kwetsbaar archeologisch materiaal klaar moet maken voor de toekomst.

Het is allemaal buitengewoon zorgelijk. Tegelijkertijd is er in Italië, naar rato van het BNP, zoveel werelderfgoed dat je ook niet zomaar kan en mag verwachten dat ze het beheer ervan zomaar even kunnen ophoesten in een periode waarin men alle zeilen moet bijzetten om aan Europese begrotingsnormen te voldoen. Misschien, en dat geldt ook voor Griekenland, zou de Europese Unie bij uitstek geschikt zijn om dit internationale erfgoed mede te onderhouden.

Daarmee doel ik niet op een daadwerkelijke Brusselse overname van de archeologische diensten, of op andersoortige directe inmenging in de dagelijkse beslommeringen ter plekke: aan Brusselse boots on the ground heeft niemand iets. Aan geld wel, en eventueel ook aan allerlei regelgeving die het makkelijker maakt voor niet-Italianen en niet-Grieken om op structurele en duurzame wijze financieel bij te dragen aan het onderhoud. Uiteraard zitten daar mitsen en maren aan, maar de bottomline is: dit is werelderfgoed dat, ideologisch gezien, ook van ‘ons’ is, en dat is niet alleen leuk voor op vakantie, maar geeft ook verantwoordelijkheid.

Ik las dinsdag, de 2000e sterfdag van keizer Augustus, een overigens verder nogal potsierlijk stuk van Vlaming Belg Bart de Wever, die het nodig vond de man te herdenken als ‘aartsvader’ van onze beschaving (leest u vooral ook de debunk van Loonis Logghe). Welnu, als de Grieken en Romeinen inderdaad de bakermat van onze beschaving zijn, zoals men in conservatieve kringen (en onder classici) graag beweert, dan ook graag boter bij de vis: laten we zorgen dat het erfgoed ook voor latere generaties in goede staat zichtbaar en toegankelijk is, en laten we niet schromen de daartoe best uitgeruste bestuurslaag te gebruiken die we hebben: de Europese Unie.

Leve die bakermat, hup, Brussel!

Miko Flohr, 22/08/2014

Hoe men een muis vangt

Achter de koelkast is ie gevlucht. Keuken afgesloten met tafeltje en schoenendozen. Koelkast weggeschoven. Prrrrt! Gaat ie. Staart verdwijnt achter fornuis. Vervolgens eronder. Wat wrikken met een spatel. Peuter slaapt.

Poef! Muis schiet door de keuken. Alle kanten op. Een jonge vrouw slaakt een gil. Schoenendoos. Mis. Muis weer onder fornuis. Peuter slaapt.

Lange plastic staaf gepakt. Muis onder fornuis uitgeschoven. Bam! Schoenendoos erover. Een man houdt zijn handen er panisch op. Peuter slaapt.

De deksel van de schoenendoos wordt vakkundig van de randen ontdaan en voorzichtig onder de schoenendoos geschoven. Muis weet niet te ontsnappen. Peuter slaapt.

Schoenendoos omgekeerd. Deur open. Trap af. Portiek door. Regen in. Deksel er af. En poef! Weg is ie. De struiken in. Peuter slaapt.

Shit. Deur dicht. Sleutels boven. Aanbellen. Deur open. Naar boven. Peuter slaapt.

De rust keert weder. Peuter wordt wakker.

Miko Flohr, 21/05/2014