Prachtige foto’s van Parijs. Uit 1914. Wow.
Miko Flohr, 27/01/2013
Prachtige foto’s van Parijs. Uit 1914. Wow.
Miko Flohr, 27/01/2013
Snert. Zo hoort het.
Miko Flohr, 20/01/2013
Toch weer zitten kijken, midden in de nacht. De bombastisch zelfbewuste veertiger zwiert tussen een slechte B-acteur en een oprecht mens. Wij weten niet wanneer hij liegt of de waarheid spreekt. De vraag is of hijzelf het onderscheid wel maakt. Maken kan. Als je vijftien jaar tegen iedereen hebt gelogen, en de waarheid zo’n perifeer gegeven is geworden in je dagelijkse taalgebruik, kun je dan wel verwachten dat zij er desgevraagd, in één keer, zonder horten en stoten uit komt? Maar was het dan een gelikt script dat werd afgedraaid? Of waren het de eerste onwennige stappen op weg naar iets waar ook enige mate van oprechtheid zit? Het is cynische gemakzucht oprechtheid volledig uit te sluiten, net als het naïviteit is nu alles maar te geloven.
Lance Armstrong is geen held. Mijn held, haast ik mij nu te benadrukken (zo hypocriet rollen we wel), is hij overigens natuurlijk nooit echt geweest. Dat wil zeggen: ik vond het prachtig, één jaar, in 1999. Daarna werd het vrij snel een beetje saai, en voorspelbaar. Het was leuker geweest als ie ook een paar keer verslagen was – in 2003, bijvoorbeeld. Ik ben een ongeduldige sportkijker. Ik houd van winnaars die verliezen, en verliezers die winnen. Sporters die soms slagen, vaak falen, en dan weer slagen. Perfectie is saai. Lance Armstrong, die zeven jaar op rij de Tour de France wint, was saai. Sven Kramer, tot die fatale binnenbocht, was oersaai. Voorspelbaarheid, niet doping, maakt de sport kapot – al zijn zij soms blijkbaar gerelateerd.
Lance Armstrong is dus wat je een oplichter noemt, zeg maar. Zeven jaar Tourgeschiedenis worden daardoor sinds een paar maanden als niet geschreven beschouwd. Ergens in mij is dat nog niet helemaal geland, en wellicht zal het ook nooit landen. Het voelt gratuit om nu te doen of wat gebeurd is nooit bestond. Sterker: het voelt onjuist. Want ik weet nog dat ik daar zat, op het balkon van mijn studentenflat, kijkend naar die etappe naar L’Alpe d’Huez, en hoe prachtig ik dat vond. Ik weet nog hoe ik meeleefde, met die val, en het wachten van Jan – Suffie – Ullrich. Ik weet nog hoe mooi ik het allemaal vond en hoe ik het tot me heb genomen. De posthume ontmaskering van de leugen neemt de genoten vreugde niet weg, zelfs al verkleurt het de herinnering.
Ergens maakt het me ook niet zoveel uit, eerlijk gezegd. Sport kijk je tussen al het andere door. Je leeft met de spanning van het moment, en viert de overwinning of slikt de nederlaag. Je geniet nog een paar dagen na, of sipt er nog eens wat over, en dan is er weer een nieuwe dag, met nieuwe kansen op de kijkbuis. Tussen het boodschappen doen, stofzuigen en koken door. Het is het verhaal van de dag dat telt, en de geloofwaardigheid op het moment zelf. Niet de eerlijkheid. Eerlijkheid werpt zich op het moment zelf ook nooit zomaar op als mogelijke factor van betekenis. Eerlijkheid blijkt ook pas achteraf. Jaren later, als er allang weer andere helden zijn waarom je je druk kan maken. Morgen Ajax-Feyenoord. Wie is Lance Armstrong?
Daarom keek ik met een dubbel gevoel. Verstandelijk zag ik een pathologische leugenaar, een manipulatieve goochelaar die niet rusten zal voor hij ook voor deze onmogelijke uitdaging een houdini-act heeft gevonden. Gevoelsmatig keek ik twee keer een uur naar mooie sportherrineringen. Touretappes waar al maanden tevoren een kruis in de agenda stond. Waarover onderhandelingen werden gevoerd, over vrijelijke beschikking van de TV, en die werden uitgezeten van kop tot staart. De illusie kun je wegnemen, de herinnering niet. Lance Armstrong heeft zeven tours gewonnen, en dat zal altijd zo blijven.
Miko Flohr, 19/01/2013
We waren koud terugverhuisd naar Nederland, of er viel een brief op onze deurmat. St. Jozef-Parochie, Wassenaar, zag ik op het logo. De brief was geadresseerd aan ondergetekende (edoch niet aan zijn echtgenote) en vermeldde het juiste adres dat wij een paar dagen eerder aan de gemeentelijke administratie hadden doorgegeven. Lichte gevoelens van verbazing en ongemak maakte zich van mij meester. Hoe kwam de parochie aan mijn gegevens? Natuurlijk, dat de kerk haar schaapjes via de gemeentelijke basisadministratie tot achter de voordeur kunnen achtervolgen was mij welbekend, maar waarom sta ik überhaupt op die lijst? Ik ben nooit gedoopt, en mijn ouders waren al uitgeschreven uit de kerk voordat ik geboren werd. Waarom denkt de katholieke kerk dan toch nog dat ik, ongedoopt en ongelovig als ik ben, gewoon tot de kudde behoor?
Toen ik de enveloppe opende brak mijn klomp. “Beste parochianen,” was de aanhef. Ik heb niet verder gelezen. Wel viel er nog een acceptgiro op de grond. Of ik, parochiaan, maar even wilde betalen. De liefde voor de heer gaat immers door de maag van de pastoor, en het zijn zware tijden in missieland Nederland. Dat zou ik als parochiaan toch wel begrijpen?
Het was een buitengewoon onprettige ervaring: na vijfendertig jaar bleek ik opeens wel degelijk banden te hebben met een geloofsgemeenschap, maar ik, noch mijn ouders, hadden daar ooit bewust voor gekozen.
Integendeel. Mijn ouders waren in de vroege jaren tachtig betrokken bij de oprichting van de openbare basisschool in ons Brabantse dorp omdat ze het maar niets vonden dat hun kinderen naar een katholieke school zouden gaan. Als ik al ooit in een kerk kwam, was dat omdat er iets moois in te zien was. Of omdat er iemand begraven werd.
Maar terwijl ik opgroeide met het idee dat de kerk iets was van een andere planeet, een relict uit een vergane wereld dat, behalve mijn oma dan, niemand in mijn omgeving nog echt serieus nam, beschouwde de kerk mij blijkbaar al die tijd als gelovig katholiek. Zonder dat ik dat wist. Zonder dat mijn ouders dat wisten.
Vandaag las ik dat de kerk het makkelijker gaat maken om je uit te schrijven. Dat is een goede zaak. Het is belangrijk dat gelovigen die op een bepaald punt in hun leven van overtuiging verschieten of tot ongeloof vervallen hun banden met hun geloofsgemeenschap eenvoudig kunnen doorsnijden. Aan de andere kant: het is een mooi begin, maar genoeg is het niet. Naar aanleiding van de genoemde brief heeft men ook mij gezegd dat ik me ‘gewoon’ even moet uitschrijven, en dat ik er dan ‘vanaf zou zijn’.
Ik heb daar geen enkele behoefte aan. Uitschrijven betekent immers erkennen dat je ingeschreven staat, en ik ben nooit ingeschreven in de kerk. De kerk heeft zich mijn naam onrechtmatig toegeëigend, vermoedelijk op het moment dat de Gemeentelijke Basisadministratie in 1977 melding maakte van mijn geboorte en daarbij de namen van mijn ouders – die men dus niet van de lijst verwijderd had – vermeldde.
Dat zou zelfs kunnen betekenen dat ook mijn kinderen, ooit, automagisch door het bisdom tot katholiek kunnen worden verheven. Zonder dat ik of zij daar erg in hebben, en zonder dat zij überhaupt gelovige katholieken zullen kennen in hun familie. Dan heb je dus, mijn ouders inbegrepen, drie generaties totaal fictieve katholieken die men wel in Rome kent, maar die zich zelf van geen kwaad bewust zijn.
Om dit soort gedoe te voorkomen is het goed als de regelgeving omtrent de toegang van kerken tot de gemeentelijkebasisadministratie verandert. Waar er nu sprake is van een ‘ja, mits’-constructie moeten we dringend naar een ‘nee, tenzij’ constructie – als we de kerken al niet, zoals D66 wil, categorisch de toegang tot onze GBA ontzeggen op grond van de scheiding tussen kerk en staat. Het kan niet zo zijn dat ongedoopten en ongelovigen zomaar opeens benaderd worden door religieuze organisaties waar zij niets mee te maken (willen) hebben.
Volgens SGP-er Bisschop was het plan van D66 een onzalig voorbeeld van ‘Christenpesten’. Bisschop draait de zaken om: het zijn, in de huidige situatie, de ongelovigen die ongevraagd lastig gevallen worden. En dat, beste SGP-ers, dat is ook een soort pesten, en het is goed als daar een eind aan komt. Tot dat geregeld is, zou de kerk op kunnen houden ongedoopten te benaderen alsof zij parochianen zijn. Dat is beter voor iedereen.
Miko Flohr, 16/01/2013
Koud bekomen van een keizersnee kreeg mijn zus bericht van de Amsterdamse woningcorporatie waar ze anti-kraak huurt. Dat ze even langs wilden komen. Uit haar relaas:
Two girls of the company came in. They did their best not to look at the very obviously recently born baby in my arms, didn’t congratulate me, but instead started their talk with “As you’ve probably heard…” and ended it with “…your house needs to be empty by March 26th.” I managed to keep a straight face while the girls were there.
No sooner were they out the door, or the gravity of the whole situation started to sink in: How on earth are we going to find a new place to live before March?
Lees de rest van het verhaal hier. Stevig hoor. De crux van het economisch afhankelijk zijn van een stad en eigenlijk niet in staat zijn er een fatsoenlijke woonruimte te vinden. De waanzin van een dysfunctionele woningmarkt die beginnende ondernemers – zeker in de creatieve sector – parten speelt. Nooit begrepen dat dat kan, zo, in Nederland.
Enfin. We moeten dus met spoed even een betaalbaar huis voor haar regelen. In Amsterdam, als het even kan. Tips, ideeën etc. in de comments hier.
Miko Flohr, 14/01/2013
Het onverkwikkelijkst aan dat hele integratiedebat is dat het stiekem alleen maar gaat over onszelf. De inmiddels welbekende rechtse integratieheethoofden dragen het ene na het andere voorbeeld aan van incidenten – vermeend wangedrag, vermeende wancultuur, en vermeende wanreligie, en zij worden prompt beantwoord door het inmiddels ook tamelijk voorspelbare arsenaal aan nuanceringen en tegenwerpingen – vaak terecht, soms vergezocht. Vervolgens gaat de discussie dan over de discussie, en noemen linkse mensen rechtse mensen met veel minachting domrechts, en rechtse mensen linkse mensen met net zoveel minachting domlinks. Over beleid en oplossingen heeft allang niemand het meer, laat staan over de achterliggende trends en cijfers.
Het patroon is immer hetzelfde: er treft ons een incident – echt, aangedikt of verzonnen – en Circus Pavlov gaat los. Met veel bombarie verklaart de ene helft van de autochtone bevolking de andere tot multikulknuffelaars, en roept de andere helft de ene uit tot racisten, fascisten of wat dies meer zij. Na een paar dagen stopt het even, tot het volgende incident – meestal een dag of drie later – en zo herhaalt de cyclus zich voortdurend, zonder dat er ooit iets verandert. Het integratiedebat lijkt welhaast een debat zonder geschiedenis, zonder achtergronden, en zonder ontwikkeling. Een dolgedraaid perpetuum mobile van wederzijdse doofheid en onwil.
Zo kon het gebeuren dat we ons we ons de afgelopen weken hogelijk opwonden om het ene incident na het andere akkefietje, maar dat eigenlijk niemand oog had voor twee rapporten die tot ons kwamen – een 135 pagina’s dik stuk van het Sociaal-Cultureel Planbureau over de sociaal culturele positie van niet-westerse migranten in Nederland en het Jaarraport integratie van het CBS over 2011. Ja, er stonden her en der wat korte berichten in de krant, maar dat was het wel zo’n beetje.
Je vraagt je af in hoeverre al die immigratie- en integratiedeskundologen aan beide kanten van de fatsoenskloof überhaupt de moeite nemen om – tussen het fact-free ranten door – te lezen wat wetenschappers zoal waarnemen, aan cijfers, feiten en trends. Het is namelijk niet dat er niets zinnigs in dit soort rapporten staat. Integendeel. Als we voor geloofwaardig aannemen wat daar zoal in staat, kunnen we rustig stoppen met dat hysterische benoemen aan de hand van (soms afschuwelijke) incidenten waarover niemand het eigenlijk oneens kan zijn. Een aantal hardnekkige mythes kan naar de prullenbak. Hoeven we het niet meer over te hebben.
Het eerste waarover we nu wellicht eindelijk eens zouden kunnen ophouden is dat ‘het’ niet gezegd zou mogen worden van onze politiek correcte elite. Er zijn vast her en der wat elitaire multicultihipsters of domnette mensen te vinden die het debat het liefst zouden smoren in een verstikkende mantel van vergetelheid, maar beide rapporten winden er nou niet echt doekjes om: er zijn stevige integratieproblemen in Nederland, met name in de grote vier steden, en die zijn deels etnisch en cultureel, niet sociaal-economisch. De problematiek uit zich, deels, in verhoogde criminaliteitsstatistieken (CBS, p. 166-185) maar is beslist breder van aard, en verschilt sterk per etnische groep.
Er zijn bovendien geen aanwijzingen voor verandering en/of verbetering: de situatie lijkt de laatste jaren stabiel. Stabiel in de zin dat Turken en Marokkanen goeddeels binnen het eigen circuit opereren en weinig structureel contact hebben met autochtonen (SCP, p. 51-61). Stabiel in de zin dat in de grote steden van Nederland bevolkingsgroepen totaal langs elkaar heen leven en autochtonen en allochtonen zich op ethisch vlak grosso modo tot elkaar verhouden als GroenLinksers en SGP-ers (SCP, p. 72-76). Stabiel in de zin dat grote groepen autochtone Nederlanders maar weinig op hebben met al die nieuwkomers, al zijn ze nog zo tegen discriminatie (SCP, p. 32-36). Dit is allemaal geen taboe, maar basiskennis op basis waarvan onze nationale overheid geacht wordt beleid te maken. Het is ook allemaal niet zo nieuw – zulke rapporten verschijnen al jaren, en de conclusies zijn eigenlijk altijd vergelijkbaar: er is en blijft weinig reden voor een feestje.
Toch zijn er wel degelijk wat aanknopingspunten naar de toekomst toe – zij het wellicht vooral op de middellange tot lange termijn. Demografische cijfers bewegen zich in rap tempo naar het Nederlandse gemiddelde – vrouwen krijgen minder kinderen en op veel latere leeftijd dan twintig jaar geleden (CBS, 50-54). Het aantal importbruiden en –bruidegommen is extreem sterk gedaald: Turken en Marokkanen trouwen voor het overgrote deel met leden van de eigen etnische groep die al in Nederland wonen. Dat is echt een fundamentele verschuiving met tien jaar terug en eentje die de integratiedynamiek totaal zal veranderen, op termijn.
Hoewel jonge Marokkanen inderdaad extreem hoog scoren in de criminaliteitsstatistieken lijkt dat een levensfase, en een probleem dat nu, voor de huidige (tweede) generatie jongens, wellicht verergerd wordt door de gebrekkige integratie van hun ouders. Voor volgende generaties zal dat sowieso anders zijn – zeker als ze zelf ouders hebben die door schade en schande wijs zijn geworden. Immigranten van de tweede generatie spreken bovendien veel beter Nederlands, en onderhouden meer contacten met autochtonen (SCP, p. 65-71). Dat zal voor hun kinderen en kleinkinderen nog sterker het geval zijn – hetzelfde geldt overigens voor autochtonen. De derde generatie is momenteel nog klein, maar lijkt een fikse sprong voorwaarts te gaan maken qua opleiding (CBS, p. 227). Sowieso stijgt het opleidingsniveau langzaam (CBS, p. 74).
Daarmee is niet gezegd dat het een kwestie van wachten is tot alle problemen en spanningen als sneeuw voor de zon verdwenen zijn. Punt is dat er wel degelijk ontwikkelingen zijn die op termijn zullen leiden tot een veel verder gaande integratie (en gewenning) dan nu het geval is. Als je beleid wil maken, moet je je dus daarop richten, en als je zinnig debat wil voeren moet je – zonder de huidige problemen te ontkennen – daar de basis leggen en niet, zoals nu – ieder wissewasje of akkefietje aangrijpen om vooral je politieke tegenstanders de loef af te ziejewellen. Dat we het niet over alles eens zijn, dat weten we inmiddels wel. Tijd, dus, voor de volgende stap.
Miko Flohr, 07/01/2013
Ongetwijfeld gesteund door de meer dan 82.000 bij het officiële ‘meldpunt’ geregistreerde klachten over vuurwerkmisbruik, poogden twee van mijn GroenLinkse partijgenoten zo kort na oud en nieuw nogmaals de discussie over een vuurwerkverbod aan te zwengelen. Arno Bonte en David Rietveld betogen in een ingezonden brief in het NRC dat de argumenten die tegen een vuurwerkverbod pleiten ongeldig zijn: een verbod is wel degelijk handhaafbaar, professionele shows zijn in iedere gemeente te organiseren, en we helpen geen eeuwenoude traditie om zeep.
Een verbod op het afsteken van vuurwerk is geen onhaalbare kaart en dus, zo redeneren Bonte en Rietveld, moet zo’n verbod er ook gewoon komen. De linkse liberaal in mij huivert bij het schijnbare gemak waarmee voor een totaalverbod wordt gekozen. Het is een moreel onwenselijk, politiek onhaalbaar, en dus contraproductief voorstel. Het bevestigt bovendien weer eens dat nare clichébeeld dat die kille intellectuelen bij GroenLinks wel even denken te weten wat goed is voor het klootjesvolk. Dat beeld van elitaire arrogantie kunnen we echt missen als kiespijn.
Dat de praktische haalbaarheid van zo’n verbod niets zegt over de wenselijkheid ervan is nog tot daar aan toe. Dat een verbod – om met Eberhard van der Laan te spreken – ‘fantasieloos’ is, dat zou eventueel ook nog best te verteren zijn. Nee, het echte probleem is dat Bonte en Rietveld niet lijken te (willen) begrijpen waarom je zou kunnen vinden dat afsteken van vuurwerk die ene dag per jaar überhaupt toegestaan zou moeten zijn. Dat is niet omdat het zo’n mooie traditie is, noch vanwege een onbevredigde behoefte aan het zien van een van overheidswege georganiseerde show met mooie lichteffecten. Het is veel simpeler: een deel van de Nederlanders vindt het prachtig om met oudjaar vuurwerk af te steken. Zelf. Lekker knallen. Gewoon, omdat het die ene dag per jaar wel mag, en omdat dat – in de beleving van velen – altijd zo geweest is, of dat nou waar is of niet.
Waarom zou je dat eigenlijk onmogelijk willen maken door het categorisch te verbieden? Is het niet een klein beetje betuttelend om anderen zo hun jaarlijkse pleziertje te ontnemen en ze op te zadelen met iets waarom ze nou niet bepaald gevraagd hebben? De kruistocht van Bonte en Rietveld heeft ergens iets zurigs. Je krijgt stiekem een beetje het idee dat ze anderen hun lol niet gunnen – dat ze zelf niet zo van vuurwerk houden, en dus maar – schijnbaar objectieve – argumenten erbij halen om te zorgen dat het ophoudt.
Toch hebben ze niet helemaal ongelijk. Er zijn argumenten tegen het vrijelijk afschieten van vuurwerk, en verdomd goede ook. Het is niet onaannemelijk dat de groep mensen die zich stoort aan al dat geknal op 31 december de groep fanatieke knallers overstijgt. Als je niet van vuurwerk houdt – zoals ondergetekende en met hem velen – is het op 31 december op straat geen feest. Als vuurwerkangstige voel ik mij zelfs danig in mijn bewegingsvrijheid beperkt. Ik blijf liever binnen.
Vervelender nog: er is schade, en verdomd veel ook. Brokstukken van bushokjes, stations, vuilnisbakken en – nog leuker – hondepoepemmers worden dezer dagen teruggevonden in een wijde omtrek van de plaats waar men ze op 30 december nog in volle glorie aan kon treffen. Er vallen jaarlijks gewonden, en incidenteel doden, en niet alleen onder de kamikazepiloten zelf, maar ook onder voorbijgangers. Ik was lang niet de enige die maandag nog net op tijd kon wegduiken voor een rondvliegend explosief – maar sommigen hebben minder geluk gehad.
Dat dagje binnenzitten, dat valt voor velen best nog wel te verteren, maar de schade, en dat gezondheidsrisico – zeker voor derden – zijn onacceptabel. Dat moet beter. Waarom moet de gemeenschap eigenlijk meebetalen aan de door rotjochies opgeblazen poepbak in het park? Waarom zouden we accepteren dat ieder jaar voorbijgangers gewond raken op hun tocht van en naar supermarkt of werk?
Het punt is dat je deze problemen prima kan aanpakken zonder direct over te gaan tot een totaalverbod, en omgekeerd, dat het hameren op een totaalverbod, een totaalverbod en niets dan een totaalverbod zoveel weerstand oproept dat er uiteindelijk niets gebeurt. Scherp gezegd: door te kiezen voor de meest extreme oplossing gijzelen Bonte en Rietveld de discussie en dragen ze er wellicht juist toe bij dat alles bij het oude blijft. Dat lijkt me onwenselijk. We kunnen wel degelijk dingen veranderen zonder meteen te verbieden, en daarvoor is veel breder draagvlak in de samenleving. Een paar vrij willekeurige suggesties:
Dit zijn slechts voorbeelden – andere maatregelen zijn ook mogelijk. Natuurlijk, volledige handhaving is lastig en niet goedkoop, en er zullen altijd figuren zijn die zich aan god noch gebod storen. Maar dat is het punt niet. Het punt is dat je door dit soort maatregelen te nemen overlast en onkosten verkleint, en tegelijkertijd alle ruimte laat aan verantwoordelijke enthousiastelingen om hun feest te vieren zoals zij dat ongeveer willen. De meeste vuurwerkfanatici zijn geen bandeloze probleemjongeren en best bereid te opereren binnen de marges van de wet. Enfin, laten we aansturen op een soort van compromis dus. Of is dat óók al betuttelend, tegenwoordig?
Miko Flohr, 04/01/2013
Het waren een paar intens krankzinnige maanden, maar we zijn er weer. Eigenlijk is alles, net als in 2009, rimpelloos en vlekkeloos verlopen. Niets is gesneuveld. Niets is zoekgeraakt. Er waren geen noemenswaardige vertragingen en geen complicaties van enige betekenis. Er werd een mooie plek om te wonen gevonden, en daar wonen we dus nu – terug in het land waar we thuis zijn, en klaar voor de start van dat nieuwe Nederlandse leven. Een nieuw jaar vol uitdagingen grijnst ons tegemoet – goedmoedig of vilein, dat valt nog te bezien – maar ik heb er eigenlijk wel zin in. Kom maar op.
De afgelopen jaren woonden we in Oxford, in een piepklein huisje met een piepklein tuintje. We woonden in een prima buurt – relatief gezien – en hadden er, op zich, een keurig leventje. Er zijn genoeg dingen die ik zal missen. Ik nam nooit afscheid van mijn renrondje door het bos van Shotover Hill. Dat zal ik missen. Net als mijn renronde van 12km door Oxford Noord. Ik woonde er, drie maal per week. 24:16 onderaan London Road bracht me ooit naar 47:30 bij de brug over de Cherwell en in 1:03:39 op het eindpunt in Headington (meestal duurde het overigens aanmerkelijk langer). Het park dat ons scheidde van de dagelijkse boodschappen bij de Waitrose zal ik ook missen, en het rondje via St. Andrew’s Church en The Croft dat we in de avonduren plachten te lopen. Het zegt u vermoedelijk niets, en het zijn in wezen onopmerkelijke dingen, maar juist die alledaagse, schijnbaar betekenisloze plekken en beelden beklijven nu. Ergens, mentaal gezien, woon ik er nu nog een beetje, en fiets ik nog dagelijks de route van 4 The Beeches naar 28 Little Clarendon Street die ik in werkelijkheid nooit meer fietsen zal. Natuurlijk zal ik daar met weemoed aan terugdenken, zo nu en dan, en wellicht tot in de lengte der jaren. Het was bijzonder om drie jaar daar te leven – los van dat hele gedoe met die universitaire traditie, want dat laat me uiteindelijk goeddeels koud. Ik ben geen conservatief.
Het waren bepaald geen slechte jaren, de jaren in Oxford, maar als ik voor mezelf heel eerlijk ben had het zijn uiterste houdbaarheidsdatum denk ik wel zo’n beetje gehad. Het was immers altijd maar tijdelijk. Er zou altijd een moment komen waarop we onze spullen weer in zouden pakken en weer zouden vertrekken naar het land van herkomst. Engeland was, zoals verwacht, geen plek om echt te aarden – zelfs niet bij toeval – en tijdelijkheid kun je maar in beperkte mate tolereren: je kan niet eeuwig de lange termijn in de wachtstand zetten. Leven in Oxford betekende óók wandelen langs huizen die te koop staan zonder dat je er serieus over kan fantaseren hoe het zou zijn om ze naar je hand te zetten en er een leven op te bouwen. Het was óók afspreken met vrienden of kennissen terwijl je weet dat je elkaar op termijn ook weer uit het dagelijkse oog zal verliezen. Zeker niet minder gezellig, wel fundamenteel anders. Het was een beetje een leven met de handrem erop. Alsof er voorbij het heden iets is dat nog moet komen, en dat eigenlijk fundamenteler is. Er was voortdurend een achtergrondruis in mijn leven die mij herinnerde aan de onvermijdelijke volgende stap – en die steeds luider werd.
Die achtergrondruis zal niet node gemist worden, maar ik merk pas hoe oorverdovend hij was nu hij plots verdwenen is. Het kwartje viel deels toen vorige week zaterdag de boekenkast ingeruimd was, er een fatsoenlijke lamp boven onze eettafel hing, en de dozen uit onze woonkamer waren verdwenen. Deels viel het toen we op tweede kerstdag de ganse familie ontvingen – spontaan geregeld in minder dan een week, gewoon, omdat het weer kan. Deels viel het toen ik donderdag opeens met een Echt Goede Vrind in de kroeg zat, gewoon, op minder dan 30 minuten van mijn eigen huis, en in twee dagen afgesproken. Deels moet het ongetwijfeld nog vallen en inzinken, maar: het is mooi, heel mooi, om weer permanent terug te zijn in dit vlakke land, waar ik niet langer slechts een wetenschapsnomade met een carrière ben, maar ook weer gewoon een mens met een leven.
Soms moet je iets terugvinden om je ten volle te realiseren wat je eigenlijk kwijt was.
Miko Flohr, 01/01/2013
Maandag 10 december. De laatste ochtend in Oxford. Een laatste blik op de boom voor ons huis op 4 The Beeches in Headington.
Miko Flohr, 31/12/2012