Laat ze toch, die mensen van Pegida

Laat ze toch, die mensen van Pegida. Het is niet mijn volk, dat weet u, en de halfgare, lauwwarme en bij elkaar geharkte kliekjes aan hersenspinsels en waanideeën die we zien op spandoeken en borden maken me misselijk en mismoedig: dat mensen zich nog steeds zo laten misleiden door eenzijdig populistische ophitserij en selectief bijeengewikipediade misinformatie stemt me al treurig zat; dat je dan ook nog op je vrije zaterdag de straat op gaat met teksten als ‘rapefugees not welcome’, ‘against the islamisation of Europe’ en – serieus! – ‘animal lovers against halal’ gaat me totaal de pet te boven. Het is een ranzige treurmars van een klein legertje verknipte angsthazen die een beschaving zeggen te verdedigen die tot henzelf slechts in beperkte mate is doorgedrongen. Althans, de westerse, liberale kernwaarde dat we mensen als individu beoordelen en niet bij voorbaat wantrouwen op grond van hun afkomst wordt hier wel heel erg met voeten getreden. Om het voorzichtig uit te drukken.

Toch moeten we ze laten, die mensen van Pegida. Dat wil zeggen: we moeten hun standpunten bevechten met woorden, argumenten en ideeën. Het kan niet zo zijn dat we in het Europa van 2016 zelfvoldaan toekijken terwijl dergelijke paranoïde en ideologisch gecorrumpeerde gedachtendrek langzaam salonfähig wordt. De onderliggende aannames kloppen niet, de feitenbasis is verwrongen, de conclusies zijn aantoonbaar onjuist of onvolledig, de plannen (voor zover die er überhaupt zijn) zijn onuitvoerbaar, ineffectief en deels inhumaan. Pegida heeft niemand iets te bieden, in het Europa van 2016, en we moeten de gistende angstwanen benoemen (en blijven benoemen) voor wat ze zijn: gistende angstwanen. Dat niet iedereen dat benoemen leuk vindt: soit. Reality is a bitch.

Maar we moeten ze verder vooral laten, die mensen van Pegida. Laat ze ongestoord hun demonstratieve rondje lopen, laat ze zichzelf voor aap zetten met hun idiote spandoeken en hun geretardeerde schijnwaarheden, en laat ze vervolgens in alle rust naar huis gaan met het gevoel dat ze alle vrijheid hadden hun boodschap te brengen, maar dat hun deerniswekkende ode aan de verkniptheid iedereen verder vooral koud liet. Laat ze begaan – ze zijn schraal bier. Niet omdat het strategisch beter is, of omdat het dan vanzelf wel op zal houden, maar omdat vrijheid van meningsuiting een principe is dat niet bestaat om verloochend te worden als het even niet uitkomt. Vrijheid van meningsuiting behelst geen verplichting om te luisteren of een verbod om te negeren; dat ideeën van de pot gerukt zijn, betekent nog niet dat zo’n demonstratie er niet mag zijn.

We moeten consequent liberaal zijn, en blijven. Wie we dan ook zeker niet moeten laten zijn de zichzelf links noemende oproerkraaiers die menen dat ze zich vanwege de ‘goede zaak’ van alles kunnen permitteren. Zo’n Robert (42), van de Internationale Socialisten, die vindt dat Amsterdammers maar ‘zelf op moeten knappen’ wat de politie nalaat – ik heb daar geen woorden voor. Of de zelfingenomen gelijkhebpiercing die het voor de goede zaak essentieel vond om de verslaggeefster van Powned te bespringen – heel mooi dat dat door de politie opgepikt werd, en ik hoop dat hij een passende straf krijgt. Zak. Ook van Jan Roos blijf je af, en niet omdat Jan Roos niet vies is van het uitvergroten van een relletje, maar omdat de verdediging van sociale en liberale waarden geen wederrechtelijke zaak dient te zijn. Dat in huize Bosma grijnzend de champagne ontkurkt wordt als er weer eens een paar linkse malloten een Pegida- of PVV-manifestatie versjteren is feitelijk niet eens een argument: je hebt je simpelweg fatsoenlijk te gedragen als je strijdt voor wat je kernwaarden van onze beschaving vindt. En sowieso, natuurlijk.

Het is in principe goed dat we met ‘links’ tegendemonstreren, het is goed dat we fel zijn op de regressieve onheilsleer van de protesterende xenofoben, en het is prima (doch niet per se essentieel) om te laten zien wat voor extremistische vlaggenwapperaars er achter de organisatie van Pegida zitten, maar als tegendemonstraties tuig blijven aantrekken dat zich niet gedragen kan, moeten we er misschien nog maar eens goed over nadenken of dit wel de beste weg is om de boodschap van progressieve solidariteit te berde te brengen. Laat Pegida dan zichzelf maar voor schut zetten. In stilte.

Miko Flohr, 07/02/2016

Een echt vrij debat biedt ook ruimte aan onwelgevallige meningen

Het is weer eens huilen met de pet op, met ons vrije woord, geloof ik. Althans, als we het betoog van Dieuwertje Kuipers en Geerten Waling mogen geloven staan we aan de vooravond van de volgende politiek correcte revolutie die ons allen de mond zal snoeren en ieder verder debat zal fnuiken. Dat zou inderdaad heel zorgelijk zijn. De vrijheid je uit te spreken en, indien nodig, anderen verbaal uit hun comfortzone te slingeren, is me nogal een groot goed, dat we met hand en tand moeten verdedigen, hoe verwerpelijk of affreus we ook vinden wat we horen.

Ik vraag me echter af of het allemaal nou echt zo erg gesteld is met dat vrije woord in Nederland. Ik hoor al ettelijke jaren allerlei zelfverklaarde Cassandras roepen dat het einde van het vrije debat nu écht nakende is, maar voorlopig is de dominante ontwikkeling in Nederland er vooral een van meer meningen, meer lawaai over meningen, en een steeds verdere normalisering van voorheen extreme posities – aan alle kanten van het debat. Het enige dat niet verdwenen is, is de drang andermans mening wegens onwelgevallig buiten het debat te plaatsen, maar die drang lijkt niet voorbehouden aan één bepaalde politieke stroming. Velen hebben er last van. Dat is jammer, maar zo is een vrij debat: eenieder heeft het recht dat naar eigen goeddunken te voeren – op vorm, of op inhoud.

Wat me ronduit verbaast in het pleidooi van Kuipers en Waling zijn de voorbeelden die genoemd worden om te illustreren dat de malligheden die we aan Amerikaanse universiteiten zien ook in Nederland aan de orde zijn. Maken de mensen die zich de laatste jaren uitspreken tegen Zwarte Piet zich en masse schuldig aan intimidatie en intolerantie? Ik ken weinig voorbeelden die daarop duiden. Er is veel intimidatie en intolerantie rondom Zwarte Piet, maar het meeste komt toch echt van de zelfverklaarde vrienden van Zwarte Piet – volwassenen die dreinend als kinderen ten strijde trekken voor hun eigen jeugdherinneringen. Ook daarvoor geldt echter dat, behoudens enkele uitzonderingen, het meeste valt onder de vrije meningsuiting. Zoals Kuipers en Waling zelf terecht stellen: een vrij debat kwetst altijd gevoelens. Ook die van witte mensen met een zwak voor zwarte piet.

Ook het reeds veelbesproken ‘Black Twitter’-stuk wordt opgevoerd als voorbeeld van de manier waarop het vrije publieke debat ondermijnd wordt. Dat is volstrekt onzin. Ook hier geldt: de (schrille) roep van sommigen dat anderen even zouden moeten luisteren en hun mond zouden moeten houden is onderdeel van het vrije debat: eenieder is vrij die oproep ter harte te nemen, te negeren, of te vuur en te zwaard te bestrijden. Persoonlijk zou ik het, in hun positie, hebben gelaten bij een oproep goed en welwillend te luisteren, maar zij zijn vrij in hun afweging, en beperken daarmee niemand.

Dan de universiteiten. Hier gaat het betoog van Waling en Kuipers echt een beetje wringen. De stelling dat er allerlei lezingen worden afgelast om de ophef wordt niet onderbouwd, net als de boude bewering dat we in Nederland studieprogramma’s aanpassen aan de lange tenen van studenten. Waarom staat de academische vrijheid op het spel als een onbenul zonder kennis van zaken roept dat ze bij oudheidkunde een racistische blik op het verleden hebben? Het verwijt is baarlijke nonsens, en misschien niet leuk voor de betrokken docenten, maar ook hier geldt wat Kuipers en Waling zelf zeggen: de universiteit is geen safe haven – ook niet voor oudheidkundigen. Vrij debat is ook: omgaan met aantoonbare bullshit – al is het alleen maar omdat eens in de zoveel tijd iets dat op het eerste gezicht aantoonbare bullshit lijkt te zijn, bij nadere inspectie het paradigma doet verschuiven. Vrij debat in combinatie met feilbare mensen maakt heel veel gepruttel, en af en toe een pareltje.

Ook het inrichten van stilteruimtes aan universiteiten vormt geen enkel beletsel voor de vrijheid van de wetenschap. Over het besluit van de UvA om toch maar wel tegemoet te komen aan de actievoerders kun je van alles zeggen, maar niet dat het directe invloed heeft op wat docenten mogen doceren, en onderzoekers mogen onderzoeken. Het faciliteert vrijheid eerder nog dan dat het vrijheid inperkt. Wil je graag kakelen of schreeuwen, dan ga je niet naar die ruimtes. Wil je stilte of gebed, dan kun je nu ergens heen. Het is mijn prioriteit net zo min als het die van Kuipers of Waling blijkt te zijn, maar het is potsierlijk te doen of die stilteruimtes een stap zijn op weg naar een ideologische inkadering van ons academische denken.

Kuipers en Waling hameren erop dat het vrije debat niet voor watjes is, maar ondertussen benadrukken ze, alinea na alinea, wat er allemaal gezegd wordt dat eigenlijk niet gezegd zou moeten worden. Daarmee doen ze precies waarvoor ze pogen te waarschuwen – andere meningsuitingen wegens bedreigend buiten het debat plaatsen – en voeren ze het debat op vorm, niet op inhoud. Dat is erg jammer, en het laat de lezer een beetje achter met de vraag wat volgens hen nou precies die vrijheid behelst, die ze met hand en tand zeggen te verdedigen.

 

Miko Flohr, 25/11/2015

Beste meneer van de flessenpost uit West-Friesland,

Ik heb uw brief op GeenStijl met belangstelling gelezen. Hij was niet aan mij gericht, en ik herken niet alles wat u schrijft, maar het was de moeite waard een schrijven te lezen dat een onderwerp dat ook mij aan het hart gaat vanuit het tegenovergestelde perspectief belicht, en zulks in nette woorden. Laat ik er geen doekjes om winden: ik denk dat ik zo links ben als u zegt rechts te zijn, en ook ik maak mij grote zorgen om wat er in Nederland gebeurt, en hoe de media daarover rapporteren.

Soms schaam ik mij over hoe lomp en onsympathiek mensen van mijn mening zich af en toe kunnen uiten, en te vaak negeer ik dat. Het voorbeeld dat u aanhaalt, over de columnist die even terloops een van de populairste politici van dit land in gedrukte inkt wegzet als ‘blonde satan’ stuit ook mij tegen de borst, al moet ik bekennen dat ik de betreffende column zo richtingloos vond kabbelen dat ik de locus delicti in de laatste alinea niet gehaald heb. ‘Blonde satan’ is niet hoe we in Nederland debat moeten voeren, en met dit soort uitingen zet zo’n columnist vooral ons, op links te kijk.

Toch vond ik het frappant dat u zo sterk het gevoel heeft dat de journalistieke mainstream zo links zou zijn. Mijn gevoel, en zorg, is precies de tegenovergestelde: na de moord op Fortuyn zijn redacties in paniek geraakt en geven ze vooral veel, heel veel ruimte aan alles dat rechts, conservatief en populistisch is. Het overheersende mediaframe in Nederland is voor mij dan ook helegaar niet PvdA-links, maar CDAVVD -rechts. Dat was het altijd al, en dat is zeker niet minder geworden. Ergens herken ik uw gevoel dus heel goed. De media bedienen mijn positie net zo slecht als u meent dat de uwe aan bod komt.

U heeft volledig gelijk dat er een groot verschil is tussen bezwaren hebben tegen de influx van vele duizenden vluchtelingen en het omarmen van verwerpelijk gedachtengoed. Het is volledig legitiem om niet dolenthousiast te worden van de vluchtelingenstroom die richting Europa trekt. Ik word er overigens ook niet per se blij van: velen zouden beter af zijn als er voor die mensen perspectief in de regio was, maar dat is niet zo, en dat zal voorlopig ook nog wel even niet zo zijn, en wat moeten die mensen dan? Je kan niet eeuwig in de pauzestand leven, en voor mijn gevoel hebben we hier nogal wat ruimte en middelen om iets voor een deel van die mensen te doen. Maar goed, ik zal u op dit punt wellicht niet overtuigen – daar gaat het ook niet om. We kunnen het respectvol oneens zijn, lijkt me.

Mijn zorgen betreffen niet het feit dat er weerstand is tegen de komst van vele vluchtelingen: dat die weerstand er is, is denk ik wel goed, ook al deel ik hem niet. Het is goed als je als samenleving alle voors en tegens mobiliseert, en op basis daarvan beslissingen neemt. Dan helpt het niet als iedereen dezelfde mening toegedaan is – integendeel. Voor mezelf sprekend: ik ken mezelf goed genoeg om te weten dat mijn meningsvorming niet onfeilbaar is, en met de nodige regelmaat aan tegenargumenten onderworpen dient te worden. Op zich heb ik het wat dat betreft trouwens als GroenLinkser nog best makkelijk: tegenwind genoeg.

Wat ik veel problematischer vind dan de inhoudelijke weerstand is dat van een fatsoenlijk gesprek allang geen sprake meer lijkt te zijn. U klaagt over de kwalificaties die mensen met uw mening toegeschreven krijgen, voor mensen met mijn mening is het niet veel beter. Gutmensch, fatsoensfascist, landverrader – you name it: in maaiveldland Nederland is anno 2015 vrijwel iedere mening goed voor een boosaardig adjectief. Deels is dat een kwestie van een stukje olifantenhuid, maar helemaal wennen doet het eigenlijk ook weer niet.

Wat ik wil zeggen: vrijwel niemand in Nederland verdient diabolische superlatieven vanwege zijn mening alleen. Waar het mis gaat, is in wat men ermee doet, en de superlatieven die ik de afgelopen weken gebruikt heb (en dat zijn er nogal wat), die hebben betrekking op de totaal waanzinnige manier waarop sommige tegenstanders van AZC’s zich momenteel uiten. Randracistische leuzen kladden. Uitschelden en uitjouwen. Roepen dat er dringend een piemel in moet. Dreigen met geweld tegen kinderen. Stenen door ruiten. Een politicus die herhaaldeijk zijn goedkeuring laat blijken over het ‘verzet’ waartoe hij zelf opriep, steeds net – netaan – binnen de marges van het betamelijke. Dat zijn zaken die we in Nederland niet dagelijks mee maken, en die ik als ontzettend zorgelijk ervaar, en met mij velen.

De achterliggende mening van dat tuig mag nog zo legitiem zijn, als we er met elkaar uit willen komen in Nederland, dan rest er maar een oplossing: als normale mensen onder elkaar de meningsverschillen even opzij schuiven en van nu af consequent het kaf van het koren scheiden, zodat we met elkaar kunnen praten zonder dat het agressieve tuig de verstandige burgers het woord en de camera ontneemt. Geen guilt by association, geen vergoeilijkende woorden, geen concessies: men doet normaal en beleefd, of men doet niet mee aan het debat. Consequent handhaven van basale fatsoensnormen, zo u wilt. Ik ben daar niet op tegen. En god, wat zou het mooi zijn als de media ons daarbij zouden helpen.

Ik denk namelijk dat als we als normale, verstandige mensen met elkaar praten, er best wat gevoelens van onbehagen weg te nemen vallen – en dat gaat niet alleen over de uwe, maar ook over de mijne.

Vriendelijke groeten,

 

Miko Flohr.

Miko Flohr, 22/10/2015

Alles op z’n tijd

De dreumes is druk in de weer in het peuterbadje. Gietertjes, emmertjes, schepjes, en water dat zorgvuldig van het ene object naar het andere verplaatst wordt.

Of hij misschien van de grote glijbaan af wil, want dat was toch zo leuk?

‘Nee!’

Geen sprake van. Het idee alleen al! We proberen het nog een paar keer, zo om de paar minuten. Ik waag het zelfs om hem op een gegeven moment uit het water te plukken en een paar passen die kant uit te lopen. Driftig spartelend:

‘Nee! Af! Nee! Af!’

Met mama dan?

‘Nee! Peuterbadje!’

Een half uur later – we hebben het inmiddels allang opgegeven en laten de peuter lekker peuteren – stapt de dreumes opeens kordaat het peuterbadje uit en loopt linea recta naar de glijbaan. Ik ben er nog net op tijd bij. Daar gaan we.

‘Pjons! Hahahaha! Nog keertje! Nog keertje!’.

En zo geschiedde. Zesenveertig keer achter elkaar. Alles op z’n tijd, papa.

Miko Flohr, 19/08/2015

Wakker

Na een klein uur woelen besloot ik dat het beter was te verkassen. Op kousenvoeten sloop ik naar buiten. Geruisloos deed ik de deur van de slaapkamer achter me dicht.

‘Papa is óók wakker!’

De peuter had het allemaal gehoord en zat rechtop in zijn bed, net zo wakker en koortsig als zijn vader. Hij had me herkend aan mijn voetstappen. Natuurlijk had hij me herkend aan mijn voetstappen. Ik stapte zijn kamer in. Zonder verdere omhaal stak hij meteen van wal:

‘Bet! En Ennie! Ja! En koekesiemonste! En Gove! Ennnn… et meisje! Ja. Ja!’

We krijgen dezer dagen het ene lijstje na het andere op ons afgevuurd: de vriendjes van Nijntje, de diverse soorten treinen die men in Nederland kan zien rijden, de opa’s, oma’s, ooms, tantes en neven. Deze opsomming betrof de Sesamstraat-poster aan de muur. Hij babbelde zo nog een minuut of wat door, in het pikkedonker. Toen was het welletjes:

‘Papa moet weg. Ja! Doeidoei papa! Doeidoei!’

Hij was onverbiddelijk. Gehoorzaam droop ik af. En de peuter? Die draaide zich om, en liet zich de rest van de nacht niet meer horen.

Miko Flohr, 11/08/2015

Vlees, machtswellust, en de waarde van wetenschap

Ik droom nog wel eens dat ik het toch gedaan heb, vlees eten. Gewoon, zo maar. Het snijden, happen en kauwen zelf blijft vrijwel buiten beeld, de geur en de smaak spelen geen rol, en een watertanden gaat er ook nooit aan vooraf, maar opeens is het gebeurd, en heb ik gezondigd. Ik weet zelfs niet eens wat voor vlees het is dat ik verorber. Het gaat van hap. En bam.

Gek genoeg zijn het niet de dode dieren die me vervolgens in die dromen achtervolgen, maar het gevoel een loopje te nemen met andermans goede bedoelingen: vegetariër ben je niet alleen. Als ik ergens ga eten, houden mensen rekening met me, en als ze mijn dieetwensen onverhoopt vergaten, voelen zij zich net zo ongemakkelijk als ik mij lastig voel. Als vegetariër wijk je af van de norm, en dat leidt ertoe dat mensen extra inspanningen verrichten om je tegemoet te komen. Daarbij past een zekere mate van standvastigheid. Althans, dat vind ik blijkbaar, ergens.

Een beetje bescheidenheid mag ook best. Keuzes omtrent het eten behoren tot de meest persoonlijke keuzes die mensen maken – iedere vegetariër zou dat toch moeten weten, zou je zeggen. Ik eet wat ik eet. Andere mensen eten wat andere mensen eten. Het is fijn als we daar verder gewoon niet zo’n dingetje van maken, zeg maar. Vegetariers zijn net mensen. Carnivoren ook. Vlees eten mag echt best wel wat minder de norm zijn, maar er mag van mij sowieso wel wat minder norm zijn. Er hoeft geen andere norm voor in de plaats: het is niet aan vegetariërs om vleeseters aan te spreken op hun culinaire keuzes.

Als vegetariër geneer ik me dan ook kapot als ik lees hoe sommige hooggeleerden onder ons het nodig vinden om keer-op-keer te benadrukken ervan overtuigd te zijn dat (vooral bij mannen) vlees eten en ‘machtswellust’ met elkaar samenhangen, overigens zonder daarbij duidelijk uit te leggen waarop, behalve op het eigen superioriteits fingerspitzengefühl, die overtuiging nou eigenlijk gebaseerd is. Vooral de nadruk op ‘machtswellust’ is bij voorbaat hoogzwanger van topzwaar moreel oordeel. Waarom moet dat, zo’n moreel oordeel? Wat schieten we daar mee op?

Maar weet u? Als vegetariër geneer ik me, als wetenschapper vind ik het nog veel erger, deze vooringenomenheid. Natuurlijk, de sociaal-culturele positie van vlees is wetenschappelijk interessant, omdat het ons leren kan wie we zijn, en wat we waarom als wel of niet normaal beschouwen, maar waarom je nota bene als vegetariër een onderzoek zou willen initiëren waarin op voorhand een hypothese voorligt die de facto stelt dat vegetariërs betere mensen zijn dan vleeseters is me een groot raadsel. Het riekt naar gekleurde, partijdige wetenschap, en volgens mij benoemt men daar geen hoogleraren voor.

Niemand beweert dat onderzoek slechts mag voortkomen uit objectief vastgestelde prioriteiten en doelstelling: ideologische motivatie is een bron van inspiratie; wetenschap zonder inspiratie is een recept voor zouteloos gemompel in de marge waar niemand op zit te wachten. Maar de crux is dat je als wetenschapper getraind zou moeten zijn om je eigen gekleurdheid te doorzien, en het onderzoek zo in te richten dat het om wat meer draait dan de eigen ideologische driften. Daar lijkt hier toch wat mis te gaan, ergens.

In een tijd waarin de waarde van wetenschap voortdurend onder druk staat, en er allerlei krachten van alles in het werk stellen om de onderzoekstijd en -vrijheid van wetenschappers stukje bij beetje te beperken, kan de academie zich geen grotere vijand wensen dan hooggeleerde dames en heren die met een oppervlakkig en ideologisch gemotiveerd rammelverhaal hun eigen gelijk tot wetenschap verheffen.

Iedere Nederlandse wetenschapper zou zich van die verantwoordelijkheid bewust moeten zijn.

Miko Flohr, 01/08/2015